Het beeld is wazig of onscherp.
De camera
beweegt wanneer
de ontspanknop
wordt ingedrukt.
Het AF-hulplicht is
ingesteld op [Uit].
Het onderwerp valt
buiten het focusbereik.
Het onderwerp laat zich
moeilijk scherpstellen.
Het onderwerp van de opname is te donker.
Er is niet
voldoende licht.
Het onderwerp is
onderbelicht omdat de
omgeving te helder is.
Het onderwerp valt
buiten het bereik
van de flitser.
86
Bevestig de procedures in '
weergegeven'
(p.
In donkere omgevingen die
ongunstig zijn voor het automatisch
scherpstellen van de camera, wordt
het AF-hulplicht geactiveerd om het
scherpstellen te vergemakkelijken.
Het AF-hulplicht werkt niet wanneer
het is uitgeschakeld. U moet het
daarom inschakelen ([Aan]) om het
te activeren
(p.
u het AF-hulplicht niet afdekt met uw
hand wanneer het wordt gebruikt.
Maak een opname op de juiste
scherpstelafstand van het
onderwerp
(p.
112).
Gebruik de focusvergrendeling,
AF lock of handmatige scherpstelling
om de opname te maken
Schakel de flitser in
handleiding p. 12).
Stel de belichtingscompensatie in
op een positieve waarde (+)
Gebruik de spotmetingsfuncties
Zorg er bij het gebruik van de
ingebouwde flitser voor dat u de
opname maakt binnen de juiste
flitserafstand van het onderwerp
(p.
113).
Verhoog de ISO-waarde voordat
u de opname maakt
84).
21). Zorg ervoor dat
(p.
45).
(Verkorte
(p.
(p.
53).
wordt
49).
(p.
48).