4
Elektrische aansluitingswerkzaamheden warmtepomp
4.1
Elektrische aansluitwerkzaamheden
1. De tot 5-aderige elektrische voedingsleiding voor het
vermogensdeel van de warmtepomp wordt van de
stroomteller van de warmtepomp via de EVB-veilig-
heidsschakelaar (indien vereist) in de warmtepomp
geleid (voedingsspanning zie aanwijzing warmte-
pomp).
De spanningsvoorziening voor de warmtepomp moet
worden voorzien van een alpolige afschakeling met
ten minste 3 mm contactopeningsafstand (bijv. EVB-
veiligheidsschakelaar, contactor) en een alpolige ver-
mogensschakelaar met één uitschakeling voor alle
buitenkabels (uitschakelstroom en karakteristiek vol-
gens toestelinformatie).
2. De 3-aderige elektrische voedingsleiding voor de
warmtepompmanager (verwarmingsregelaar N1)
wordt in de warmtepomp (toestellen met geïnte-
greerde regelaar) of naar de latere montageplaats van
de warmtepompmanager (WPM) geleid.
De voedingsleiding (L/N/PE~230 V, 50 Hz) voor de
WPM moet onder permanente spanning zijn en moet
om deze reden voor de EVB-veiligheidsschakelaar af-
getakt resp. op de huishoudingsstroom aangesloten
worden, omdat anders gedurende de energiebe-
drijfsblokkering belangrijke beveiligingsfuncties bui-
ten werking zijn.
3. De EVB-veiligheidsschakelaar (K22) met 3 hoofd-
contacten (1/3/5 // 2/4/6) en een hulpcontact (NO-
contact 13/14) moet op de capaciteit van de warm-
tepomp passen en ter plaatse geïnstalleerd worden.
Het NO-contact van de EVB-veiligheidsschakelaar
(13/14) wordt op de klemmen X1.1/1 en X1.1/24 V
geklemd. LET OP! Lage spanning.
4. De contactor (K20) voor de dompelweerstand (E10)
moet voor mono-energetische installaties (2e WG)
bij de capaciteit van het verwarmingselement passen
en ter plaatse geïnstalleerd worden. De besturing
(230 V AC) vindt plaats vanuit de warmtepompmana-
ger via de klemmen X1.2/8 en X1.2/N.
5. De contactor (K21) voor de flensverwarming (E9) in
de waterverwarmer moet bij de capaciteit van de ra-
diator passen en ter plaatse geïnstalleerd worden. De
besturing (230 V AC) vindt plaats vanuit de WPM via
de klemmen X1.2/9 en X1.2/N.
6. De contactoren uit punten 3;4;5 worden in die
stroomdistributie geïntegreerd. De voedingskabels
voor de radiatoren moeten volgens DIN VDE 0100
gedimensioneerd zijn en beveiligd worden.
7. De verwarmingscirculatiepomp (M13) wordt op de
klemmen van X1.4/21 aangesloten.
8. De sanitair-water-oplaadpomp (M18) wordt op de
klemmen van X1.4/22 aangesloten.
452114.69.05 · 03/2014 · Rei
Installatievoorschriften voor de installateur
WPM 5.0 - WPM 3.1
4 Elektrische aansluitingswerkzaamheden warmtepomp
9. Bij lucht/water-warmtepompen voor buitenopstelling
is de terugloopvoeler geïntegreerd en wordt via de
stuurleiding naar de warmtepompmanager geleid. Al-
leen bij gebruik van een dubbele differentiedrukloze
verdeler moet de terugloopvoeler in de dompelhuls in
de verdeler ingebouwd worden. Dan worden de en-
kele aders op de klemmen X1.3/11 en X1.3/GND
vastgeklemd. De brug C, die bij levering tussen X1.3/
11 en X1.3/C zit, moet daarna op de klemmen X1.3/
C en X1.3C1 verplaatst worden.
10. De buitenvoeler (R1) wordt aan de klemmen X1.3/10
en X1.3/GND vastgeklemd.
11. De warmwatervoeler (R3) is in de waterverwarmer in-
gebouwd en wordt aan de klemmen X1.3/12 en
X1.3/GND vastgeklemd.
OPGELET
De stuurleiding is een voor de werking noodzakelijk
toebehoren voor buiten opgestelde lucht/water-
warmtepompen. Stuurleiding en voedingskabel moeten
afzonderlijk geplaatst worden. Een verlenging van de
stuurleiding door de klant is niet toegestaan.
OPMERKING
Bij het gebruik van draaistroompompen kan met het
230 V-uitgangssignaal van de warmtepompmanager een
contactor aangestuurd worden.
Voelerleidingen kunnen met 2 x 0,75 mm-leidingen tot
40 m verlengd worden.
5