NB
Neem bij het plaatsen van het papier de volgende richtlijnen in
acht afhankelijk van het type afdrukmateriaal:
• Enveloppen: Plaats een envelop met de opening naar boven en
de plaats voor de postzegel rechtsonder.
• Etiketten: Met de afdrukzijde naar boven, waarbij de bovenste
korte zijde het eerst het apparaat ingaat.
• Voorbedrukt papier: Met de bedrukte zijde naar beneden en de
bovenkant in de richting van het apparaat.
• Kaarten: Met de afdrukzijde naar boven, waarbij de korte zijde
het eerst het apparaat ingaat.
• Papier waarop al eerder is afgedrukt: Met de eerder bedrukte
zijde naar boven en de niet-gekrulde rand in de richting van het
apparaat.
5
Stel na het plaatsen van het papier het formaat en type van het
papier in voor de multifunctionele lade. Raadpleeg Software voor
PC-afdrukken.
NB
Afdrukinstellingen die via het printerstuurprogramma zijn
ingesteld, hebben voorrang boven de instellingen via het
bedieningspaneel.
6
Sluit na het afdrukken de multifunctionele lade.
Papierformaat en papiertype instellen
De instellingen die u wijzigt blijven van kracht zolang u het huidige
programma gebruikt. Permanente wijzigingen moet u vastleggen in de
map Printers.
NB
De hieronder beschreven werkwijze geldt voor Windows XP.
Raadpleeg de gebruikershandleiding of online Help van
Windows voor andere Windows-besturingssystemen.
1
Klik op de knop Start op het computerscherm.
2
Selecteer Printers en andere hardware.
3
Selecteer Printers en faxen.
4
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram van het
printerstuurprogramma en selecteer Voorkeursinstellingen.
5
Klik op het tabblad Papier en wijzig de instellingen in Papieropties.
6
Klik op OK.
4.7
<Afdrukmedia selecteren en plaatsen>