MAN0889_Issue 3_03/13
3. Installatie en bediening
h.
Elektrische storingen die door de installatie op de geleiders van de 4 - 20 mA kring worden veroorzaakt,
dienen beneden de door de algemene eisen van EN 60079-29-2 & IIEC 60079-29-2 voorgeschreven
niveaus te blijven. In de praktijk houdt dit in dat de storingsstromen in deze stroomkring niet groter mogen
zijn dan ±0,25mA.
j.
Vaak is de 0-voltrail van de controller of het regelsysteem rechtstreeks verbonden met een zijde van de
detectieweerstand van de 4-20 mA ingangsstroom In dat geval is ook de storing op de 0-voltrail direct
verbonden met de 4-20mA ingang. Om extra storing op de 0-voltrail te vermijden, mag deze niet met de
veiligheidsaarding of terugvoerleidingen van storende apparatuur zijn verbonden.
k.
Alle elektrische toestellen die zijn aangesloten op de gasdetector moeten voldoen aan EN50270.
l.
De 24 V voeding dient vrij te zijn van grote spanningsstoten en –schommelingen.
m. De aders van de veldkabel moeten dik genoeg zijn om de gasdetector te kunnen voorzien van een spanning
van minstens 18 V.
n.
Ontvangers mogen niet in de directe nabijheid van de antenne van krachtige radio-, radar- of
satellietcommunicatie-apparatuur worden geïnstalleerd.
3.3.2 Aansluitingen transmitter en ontvanger via DVC100 (M) MK2
Veldbedrading
+24 V DC IN (klem 1)
0 V (klem 3)
4-20 mA (klem 5)
Aardklem
MOD BUS DOORLAAT (klem 9)
MOD BUS A (klem 10)
MOD BUS B (klem 11)
Aardklem
+24 V (klem 2)
0 V (klem 4)
Bedrading
Cross-Duct Transmitter
Searchline Excel Cross-Duct Technische Handleiding
15
Bedrading
Cross-Duct Ontvanger
R5485 (B) (blauw) (klem 8)
RS485 (A) (oranje) (klem 7)
4-20 mA (wit) (klem 6)
Aarding (groen / geel) (aardingsklem)
+24 V DC (rood) (klem 2)
0 V (zwart) (klem 4)