3. Trek alle draden die nodig zijn voor veldaansluitingen, alarmfuncties op afstand, netstroom
en alle andere optionele functies. Breng voldoende draad binnen de behuizing om ver-
bindingen te maken met de juiste aansluitpunten voor de lijn, belasting en besturing. Raad-
pleeg het juiste aansluitschema voor aansluitpunten en aanvaardbare draadmaat.
Raadpleeg de National Electrical Code, NFPA 70, voor de juiste maatvoering van draden.
Zorg ervoor dat:
1. De meeraderige bedrading tussen de controller en de motorklemmen 301, 302, 303,
304, 305, 310, 311, 312, 2, 3, 4 en 5 minimaal 14 AWG is.
2. De meeraderige bedrading tussen controller en motorklemmen 1, 9, 10 en 12 is mini-
maal 10 AWG is.
3. De meeraderige bedrading tussen controller en motorklemmen 6, 8 en 11 minimaal 8
AWG is.
4. De voedingskabel minimaal 14 AWG is.
4. Maak alle veldaansluitingen naar de alarmfuncties op afstand en eventuele andere opti-
onele functies.
5. Sluit de netstroom aan.
6. Controleer of alle aansluitingen correct zijn aangesloten (volgens het aansluitschema) en
goed vastzitten.
7. Sluit de deur van de behuizing.
V2024.02
11