GEVAAR
In bepaalde omstandigheden kan tijdens het
tanken statische elektriciteit worden ontladen
waardoor vonken ontstaan die benzinedampen tot
ontbranding kunnen brengen. Brand of explosie
van benzine kan brandwonden bij u of anderen en
materiële schade veroorzaken.
• Zet benzinevaten altijd op de grond en uit de
buurt van het voertuig voordat u de tank bijvult.
• Vul benzinevaten niet in een vrachtwagen
of aanhanger, omdat bekleding of kunststof
beplating het vat kan isoleren, waardoor de
afvoer van statische lading wordt bemoeilijkt.
• Als het praktisch mogelijk is, kunt u het beste
een machine met een benzinemotor eerst van de
vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken
als de machine met de wielen op de grond staat.
• Als dit niet mogelijk is, verdient het de voorkeur
dergelijke machines op een truck of aanhanger
bij te vullen uit een draagbaar vat, niet met
behulp van een vulpistool van een pomp.
• Als u een vulpistool moet gebruiken, dient u de
vulpijp voortdurend in contact met de rand van
de brandstoftank of de opening van het vat te
houden, totdat u klaar bent met bijvullen.
Aanbevolen benzine
Gebruik loodvrije, normale schone benzine voor
automobielen (octaangetal minimaal 87). Gelode benzine kan
worden gebruikt als loodvrije benzine niet verkrijgbaar is.
Belangrijk: Gebruik nooit benzine die methanol bevat,
gasohol die meer dan 10 % ethanol bevat, superbenzine
of wasbenzine omdat dit kan leiden tot schade aan het
brandstofsysteem van de motor.
Brandstoftank vullen
De inhoud van de brandstoftank is ongeveer 19 liter.
Opmerking: De dop van de brandstoftank is voorzien
van een meter die het brandstofpeil aangeeft; controleer dit
geregeld.
1. Motor afzetten en parkeerrem in werking stellen.
2. Maak de omgeving van de dop van de brandstoftank
schoon (Figuur 12).
1. Dop van brandstoftank
3. Verwijder de dop van de brandstoftank.
4. Vul de tank tot ongeveer 25 mm vanaf de bovenkant
van de tank (de onderkant van de vulbuis). De ruimte
in de tank geeft de benzine de kans om uit te zetten.
Niet te vol vullen.
5. Draai de tankdop stevig vast.
6. Neem gemorste brandstof op.
Controle vóór het gebruik
Voer elke dag de volgende controles uit voordat u de
spuitmachine gaat gebruiken:
•
De bandenspanning controleren.
Opmerking: Deze banden zijn anders dan autobanden:
zij vereisen een lagere spanning om compactie en
beschadiging van de grasmat te voorkomen.
•
Controleer het peil van alle vloeistoffen. Indien het peil
te laag is, moet u bijvullen met de vereiste hoeveelheid
vloeistof volgens de specificaties.
•
Controleer of het rempedaal werkt.
•
Controleer of de verlichting werkt.
•
Draai het stuurwiel naar links en naar rechts om de
stuurreacties te controleren.
•
Controleer op olielekken, loszittende onderdelen en
andere zichtbare gebreken. Zet de motor af en wacht
totdat alle bewegende delen tot stilstand gekomen zijn
voordat u controleert op olielekken, losse onderdelen of
andere gebreken.
Indien een van bovengenoemde zaken niet in orde is, moet u
de monteur hiervan op de hoogte stellen of contact opnemen
met de bedrijfsleiding voordat u die dag met de spuitmachine
gaat werken. De bedrijfsleiding kan u verzoeken dagelijks
andere controles uit te voeren. Vraag daarom wat uw taken
zijn.
Rijden met de spuitmachine
Motor starten
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel, steek het sleuteltje
in het contact en draai het naar rechts op Lopen.
2. Trap het koppelingspedaal in en zet de schakelhendel
in de neutraalstand.
24
Figuur 12
2. Brandstofmeter