Bluetooth-toegangscode
Noodgeval-Bluetoot-toe-
gangscode
Instrumentcode
VEGAPULS Air 42 • Autark instrument met draadloze meetwaarde-overdracht
5
Toegangsbeveiliging
5.1
Draadloze Bluetooth-interface
Instrumenten met Bluetooth-interface zijn beveiligd tegen ongewens-
te toegang. Daardoor is de ontvangst van meet- en statuswaarden en
het veranderen van instellingen van het instrument via deze interface
alleen mogelijk voor geautoriseerde personen.
Voor het opbouwen van de Bluetooth-communicatie via het bedie-
ningstool (smartphone, tablet, notebook) is een Bluetooth-toegangs-
code nodig. Deze moet eenmalig bij de eerste keer opbouwen van
de Bluetooth-communicatie in de bedieningstool worden ingevoerd.
Daarna is deze in de bedieningstool opgeslagen en hoeft niet op-
nieuw te worden ingevoerd.
De Bluetooth-toegangscode is voor elk instrument uniek. Deze is bij
instrumenten met Bluetooth op de behuizing afgedrukt. Bovendien
wordt deze in het informatieblad "PIN's en codes" vermeld. Ook kan
de Bluetooth-toegangscode afhankelijk van de uitvoering van het
instrument via de display- en bedieningseenheid worden uitgelezen.
De Bluetooth-toegangscode kan door de gebruiker na het eerste keer
opbouwen van de verbinding worden veranderd. Na een verkeerde
invoer van de Bluetooth-toegangscode is opnieuw invoeren pas na
afloop van een wachttijd mogelijk. De wachttijd neemt toe na elke
verkeerde invoer.
De noodgeval-Bluetooth-toegangscode maakt het mogelijk de Blue-
tooth-communicatie op te bouwen in het geval, dat de Bluetooth-toe-
gangscode niet meer bekend is. Deze kan niet worden veranderd.
De noodgeval-Bluetooth-toegangscode bevindt zich op het informa-
tieblad "Access protection". Wanneer dit document verloren gaat,
kan de noodgeval-Bluetooth-toegangscode bij uw contactpersoon
na legitimatie worden aangevraagd. De opslag en de overdracht
van de Bluetooth-toegangscode verloopt altijd gecodeerd (SHA 256
algoritme).
5.2
Beveiliging van de parametrering
De instellingen (parameters) van het instrument kunnen tegen onge-
wenste veranderingen worden beveiligd. In de uitleveringstoestand de
parameterbeveiliging uitgeschakeld, alle instellingen kunnen worden
uitgevoerd.
Ter beveiliging van de parametrering kan het instrument door de
gebruiker met behulp van een vrij instelbare instrumentcode worden
vergrendeld. De instellingen (parameters) kunnen daarna alleen nog
worden gelezen en niet worden veranderd. De instrumentcode wordt
ook in het bedieningstool opgeslagen. Deze moet echter, in tegenstel-
ling tot de Bluetooth-toegangscode, elke keer voor het ontgrendelen
opnieuw worden ingevoerd. Bij gebruik van de bedienings-app resp.
de DTM wordt dan de opgeslagen instrumentcode aan de gebruiker
voor het ontgrendelen getoond.
5 Toegangsbeveiliging
17