GEBRUIKSAANWIJZING LAAGDIKTEMETER PCE-CT 60
huidige kalibratie te verlaten. Zo niet wordt de kalibratie na ongeveer 30 seconden weer geactiveerd.
Druk op de ZERO toets om de huidige kalibratie onmiddellijk over te nemen. Ook tijdens een serie
metingen, kan men op ieder moment kalibraties met de ijkfolies verrichten.
De oude kalibratie wordt vervangen. De nulpuntskalibratie wordt in het geheugen opgeslagen.
6.2.3 Tweepuntskalibratie
Voor deze kalibratie moet de meter in de individuele meet modus staan. Indien noodzakelijk moet de
meet modus via het menu worden aangepast. Voor deze methode heeft men 2 ijkfolies nodig. De
dikkere folie moet zo mogelijk 1,5 keer zo dik zijn als de dunne folie.
Om het beste meetresultaat te krijgen, moet de verwachte meetwaarde tussen de waarden van de
ijkfolies liggen.
Deze methode is vooral geschikt voor ruw-gestraalde oppervlakken of hoge precisie metingen. Het
wordt aanbevolen om de gemiddelde waarde van verschillende metingen te bepalen. Dit vermindert
de dispersie die in de kalibratie van hoge en lage waarden optreedt.
De ijkfolies kunnen in iedere volgorde worden gebruikt .
Nulpuntskalibratie volgens hoofdstuk 6.2.1
Éénpuntskalibratie volgens hoofdstuk 6.2.2
Herhaling van stap 2
Voer de meting uit, door de sensor op de te meten laag te plaatsen, haal hem weer weg na
het akoestische signaal. De meetwaarde verschijnt op de display.
Opmerking:
Zet de sensor een aantal keer op het meetobject.
De dikte van het gekozen ijkfolie moet zo veel mogelijk bij de verwachte meetwaarde in de buurt liggen.
Ook tijdens een serie metingen kunnen er op ieder moment kalibraties met de ijkfolies worden verricht.
De oude kalibratie wordt vervangen. De nulpuntskalibratie wordt in het geheugen opgeslagen tot er
een nieuwe nulpuntskalibratie wordt uitgevoerd.
Hierover vindt u meer informatie in het hoofdstuk Éénpuntskalibratie.
6.2.4 Gestraalde oppervlakken
Vanwege de fysische eigenschappen van gestraalde oppervlakken, zijn de meetresultaten van de laagdikte
metingen te hoog. De gemiddelde waarde van de laagdikte op de punten, kan als volgt worden vastgesteld:
Methode A:
De meter wordt volgend de hoofdstukken 6.2.2 of 6.2.3 gekalibreerd. Gebruik een vlakke ijkfolie met de
zelfde buigradius en van het zelfde materiaal als het toekomstige meetobject.
Voer ongeveer 10 metingen uit op het gestraalde ongecoate monster om een gemiddelde waarde Xo te
bepalen.
Voer vervolgens ongeveer 10 metingen uit op het gestraalde, gecoate monster om een gemiddelde waarde
Xm te bepalen.
Het verschil tussen deze twee gemiddelde waarden is de gemiddelde dikte Xeff in de punten. De grootste
standaard afwijking s van beide waarden Xo en Xm moet in de berekening worden opgenomen: Xeff = (Xm-
Xo) ± s
Methode B:
Voer 10 nulpuntskalibraties uit op een gestraald, ongecoat monster. Voer vervolgens een kalibratie uit met
de ijkfolies op het ongecoate materiaal. De set ijkfolies moet bestaan uit verschillende folies met een
maximum dikte van 50 micras, en ongeveer met de verwachte dikte overeenkomen.
De meetwaarde kan direct op de display worden afgelezen en moet over 5 tot 10 metingen berekend
worden. De statistische functie is hier nuttig.
Methode C:
Deze methode geeft ook betrouwbare resultaten. Volg de tweepuntskalibratie methode zoals in hoofdstuk 6.2.3.
14