Bluetooth-toegangscode
Noodgeval-Bluetoot-toe-
gangscode
Instrumentcode
Noodgeval-instrument-
code
VEGAPULS C 21 • Modbus- en Levelmaster-protocol
6
Toegangsbeveiliging
6.1
Draadloze Bluetooth-interface
Instrumenten met Bluetooth-interface zijn beveiligd tegen ongewens-
te toegang. Daardoor is de ontvangst van meet- en statuswaarden en
het veranderen van instellingen van het instrument via deze interface
alleen mogelijk voor geautoriseerde personen.
Voor het opbouwen van de Bluetooth-communicatie via het bedie-
ningstool (smartphone, tablet, notebook) is een Bluetooth-toegangs-
code nodig. Deze moet eenmalig bij de eerste keer opbouwen van
de Bluetooth-communicatie in de bedieningstool worden ingevoerd.
Daarna is deze in de bedieningstool opgeslagen en hoeft niet op-
nieuw te worden ingevoerd.
De Bluetooth-toegangscode is voor elk instrument individueel. Het is
op de behuizing opgedrukt en wordt bovendien in het informatieblad
"PIN's en codes" met het instrument meegeleverd. Het kan door de
gebruiker na de eerste verbindingsopbouw worden veranderd. Na
een verkeerde invoer van de Bluetooth-toegangscode is opnieuw in-
voeren pas na afloop van een wachttijd mogelijk. De wachttijd neemt
toe na elke keer verkeerd invoeren van de code.
De noodgeval-Bluetooth-toegangscode maakt het mogelijk de Blue-
tooth-communicatie op te bouwen in het geval, dat de Bluetooth-toe-
gangscode niet meer bekend is. Deze kan niet worden veranderd.
De noodgeval-Bluetooth-toegangscode bevindt zich op het informa-
tieblad "Access protection". Wanneer dit document verloren gaat,
kan de noodgeval-Bluetooth-toegangscode bij uw contactpersoon
na legitimatie worden aangevraagd. De opslag en de overdracht
van de Bluetooth-toegangscode verloopt altijd gecodeerd (SHA 256
algoritme).
6.2
Beveiliging van de parametrering
De instellingen (parameters) van het instrument kunnen tegen onge-
wenste veranderingen worden beveiligd. In de uitleveringstoestand de
parameterbeveiliging uitgeschakeld, alle instellingen kunnen worden
uitgevoerd.
Ter beveiliging van de parametrering kan het instrument door de
gebruiker met behulp van een vrij instelbare instrumentcode worden
vergrendeld. De instellingen (parameters) kunnen daarna alleen nog
worden gelezen en niet worden veranderd. De instrumentcode wordt
ook in het bedieningstool opgeslagen. Deze moet echter, in tegenstel-
ling tot de Bluetooth-toegangscode, elke keer voor het ontgrendelen
opnieuw worden ingevoerd. Bij gebruik van de bedienings-app resp.
de DTM wordt dan de opgeslagen instrumentcode aan de gebruiker
voor het ontgrendelen getoond.
De noodgeval-instrumentcode maakt het mogelijk het instrument te
ontgrendelen in het geval, dat de instrumentcode niet meer bekend
is. Deze kan niet worden veranderd. De noodgeval-instrument-vrij-
6 Toegangsbeveiliging
21