sluiter in te bouwen, om de installatie voor
reinigings- en onderhoudswerkzaamheden
te kunnen afsluiten. Bovendien kunnen daar-
door de membranen bij langere bedrijfspau-
zen worden ontlast. Voor het controleren
van de in de installatie heersende drukken
moeten in de toevoer- en retourleiding een
manometer worden ingebouwd.
1
5
–
6
Inbouw in de bypassleiding van een circulatiepomp
1
5
2
+
6
Inbouw in de kortsluitleiding van een huisstation
1 afsluitventiel
2 vuilfilter
3 verschildrukregelaar
Fig. 3 ⋅ Inbouwvoorbeelden
1
3
2
5
+
3
5
–
1
5 Manometer
6 Naaldsmoorventiel
3 Bediening
3.1 Inbedrijfname
Alle ventielen aan de verbruikerszijde
moeten zijn geopend. Afsluitventielen in
willekeurige volgorde langzaam openen.
Bij de ontlaste ventielen type 2422 moet
vanaf DN 125 de binnenruimte van de
balg via de ont-/beluchtingsplug (8) wor-
den ontlucht.
Wanneer in de stuurleidingen naaldsmoor-
ventielen zijn ingebouwd, dan moeten deze
voor de inbedrijfname zijn geopend. Expan-
sievaten moeten voor de inbedrijfname met
het medium worden gevuld. Bij een druktest
van de installatie met ingebouwde rege-
laars moet worden gewaarborgd, dat de
testdruk niet hoger is dan 1,5 maal de
nom.druk. De max. toelaatbare druk in de
aandrijving (ca. 1,5 x eindwaarde gewen-
ste waarde bereik) mag niet worden over-
schreden. Daarvoor de extern aangebrach-
te stuurleidingen onderbreken, zodat de
aandrijving van de verschildrukregelaar
door de testdruk niet wordt beschadigd.
3.2 Gewenste waarde instelling
(alleen typen 42-15 en 42-25)
Met behulp van de manometers in de toe-
voer en de retour wordt de gewenste waar-
de voor de verschildruk door het spannen
van de stelveren (16) ingesteld. Wanneer
kleine gewenste waarden moeten worden
ingesteld, verdient het aanbeveling een ver-
schildrukmanometer te gebruiken in plaats
van de twee voornoemde manometers.
Rechtsom draaien van moer (17) resul-
teert in hogere, linksom draaien in een
lagere gewenste waarde druk.
Bediening
7
EB 3005/3007 NL