Bediening van de flitser met de verschillende opnamefuncties
De in de tabel weergegeven waarden en bedieningsinformatie kunnen verschillen
afhankelijk van de camera. Raadpleeg hiervoor de handleiding van uw camera.
Stand
Ontsteking van de
Fotograferen
P
De flitser wordt
automatisch ontsto-
ken als er tegenlicht
of een helderheids-
niveau wordt
gedetecteerd
waarbij een flitser
nodig is.
A
De flitser wordt altijd
S
ontstoken op sluiter-
tijden die langzamer
zijn dan de flits-
synchronisatiesnel-
heid van de camera.
M
De flitser wordt altijd
ontstoken met een
SUPER FP-flitser.
flitser
De camera kiest auto-
matisch de bijpas-
sende sluitertijd. Bij
lichtomstandigheden
waarbij de flitser
wordt ontstoken
wordt de sluitertijd
vast ingesteld op
1/30 of 1/60.
De camera kiest auto-
matisch de bijpas-
sende sluitertijd. Bij
lichtomstandigheden
waarbij een langza-
mere sluitertijd nodig
is wordt de sluitertijd
vast ingesteld op
1/30 of 1/60.
De sluitertijd wordt
ingesteld op een door
u geselecteerde
waarde.
Sluitertijd
De camera kiest automa-
tisch het bijpassende
diafragma.
Het diafragma wordt
ingesteld op een door u
geselecteerde waarde.
Gebruik het richtgetal en het
flitsbereik als een referentie
voor het instellen van de
diafragmawaarde.
g "Lijst met richtgetallen
De camera kiest de
diafragmawaarde
automatisch.
Het diafragma wordt
ingesteld op de door u
geselecteerde waarde.
Diafragma
(RG)" (Blz. 35),
"Flitsbereik in AUTO-
functie" (Blz. 37)
NL
11