VOORZORGSMAATREGELEN
Isoleer alle ter plaatse gemonteerde leidingen helemaal tot aan de leidingkoppeling binnenin het apparaat.
Wanneer iemand een niet-geïsoleerde leiding aanraakt kan deze een brandwond oplopen of condensvorm-
ing op de leiding optreden.
7. AANLEGGEN VAN DE AFVOERLEIDING
(1) Installeer de afvoerleiding.
• Installeer de leidingen zodanig dat het condensaat zonder moeite kan worden afgevoerd
• Zorg ervoor dat de diameter van de leidingen overeenkomt met die van de verbindingsleidingen (PVC-
buis, nominale diameter 20 mm, buitendiameter 26 mm) of groter is (behalve de stijgleiding).
• Zorg ervoor dat de afvoerleiding zo kort mogelijk is en afloopt met tenminste 1/100 om luchtbelvorming te
voorkomen.
• Bekijk, wanneer er onvoldoende mogelijkheden zijn om de slang af te laten lopen, de aanwijzingen in
AANDACHTSPUNTEN BIJ OMHOOGBRENGEN VAN DE AFVOERLEIDING op pagina 11.
• Hang de afvoerslang op regelmatige afstanden, elke 1 tot 1,5 m, op om te voorkomen dat deze gaat
doorhangen.
Ophangbeugel
GOED
Afb. 17
• Gebruik de meegeleverde slang (1) en klem (2).
• Steek de afvoerslang in de aansluiting van de afvoerschaal tot de grijs tape en klem de slang vast. Draai
de klem vast tot de kop van de bout minder dan 4 mm is verwijderd van de slang.
• Breng zorgvuldig de warmte-isolatie aan op de volgende twee plaatsen op de manier zoals is weerge-
geven in de onderstaande afbeelding om te voorkomen dat waterlekkage of condensvorming kan ont-
staan.
• Afvoerleiding binnen
• De aansluiting voor de afvoerleiding
• Wikkel de meegeleverde afdichtmat (10) over de klem en de afvoerslang om deze te isoleren.
Tape (Grijs)
<AANDACHTSPUNTEN BIJ OMHOOGBRENGEN VAN DE AFVOERLEIDING>
• Breng de afvoerleiding maximaal 545 mm. omhoog.
• Breng de leiding altijd met een haakse bocht vanaf de unit omhoog en altijd op maximaal 300 mm. vanaf
de unit.
Nederlands
Verval minimaal
,
1/100
Klem (2)
(gemonteerd)
(gemonteerd)
Afvoerslang (1)
(gemonteerd)
Afb. 19
FOUT
Afb. 18
Klem (2)
Grote afdichtmat (10)
(gemonteerd)
4mm
Afb. 20
FOUT
11