15
16
12. ONDERHOUD
Om er zeker van te kunnen zijn dat de
compressor zonder problemen functioneert,
62
moet u de volgende onderhoudswerkzaam-
heden regelmatig laten uitvoeren.
12.1 Drukregelaar (optie)
Er wordt geadviseerd voor het verbruiks-
apparaat een drukregelaar te schakelen.
De drukregelaar stelt de stromingsdruk in
op de gewenste werkdrukwaarde. De
drukregelaar wordt gemonteerd op de
drukschakelaar.
21
12.2 Drukregelaar instellen
Schakel om de stromingsdruk in te stellen,
de spuit, turbine etc. in, trek de stelring (62)
omhoog en draai hem in de richting van het
pijltje met de + (stromingsdruk verhoge) of
het pijltje met de - (druk verlagen) tot wordt
aangegeven dat de stromingsdruk de
gewenste waarde heeft bereikt. Schuif de
stelring vervolgens weer terug tot deze
vastklikt, zodat de drukregelaar niet per
ongeluk versteld kan worden. De druk is nu
gefixeerd op de ingestelde waarde. Deze kan
worden afgelezen van de manometer (21).
Zie voor meer informatie over de
stromingsdruk de gegevens van de fabrikant
van de verbruiksapparaaten (turbine etc.).
12.3 Condenswater aftappen
Bij compressoren met een droge-
luchtinstallatie wordt het condenswater
automatisch afgescheiden. Bij compressoren
zonder droge-luchtinstallatie moet het
condenswater minimaal 1 x per maand
worden afgetapt!
In landen met een hoge luchtvochtigheid
moet het condenswater dagelijks worden
afgetapt!
Werkwijze:
• Zet de compressor aan en draai de
condenswater-aftapkraan (24) bij maximale
tankdruk
zo ver mogelijk open.
• Wacht tot al het condenswater uit de
24
druktank is weggelopen.
• Draai de aftapkraan weer dicht.
21