4
5
14
8.4 Drukschakelaar controleren en bij
afwijking instellen
De drukschakelaar is in de fabriek ingesteld.
30
Bij 5,5 bar wordt het aggregaat INgeschakeld.
Bij 7,5 bar wordt het aggregaat UITgeschakeld.
Zo nodig kan de werkdruk van de
31
compressor via de drukschakelaar
worden aangepast.
Daartoe moet eerst de uitschakeldruk P en
vervolgens met behulp van het drukverschil
∆ ∆ ∆ ∆ ∆ P de inschakeldruk worden ingesteld.
Voordat de beschermkap (30) van
de drukschakelaar wordt
verwijderd, moet de netstekker uit
het stopcontact worden gehaald.
• Stel met behulp van de stelschroef (31) de
uitschakeldruk P in op een hogere (in de
richting van het pijltje met de (+) of lagere
(in de richting van het pijltje met de (-)
waarde. Het drukverschil wordt hierbij niet
veranderd. Houd rekening met de max.
druk op de veiligheidsklep. De
uitschakeldruk moet minimaal 0,5 bar
onder de waarde liggen waarop de
veiligheidsklep is ingesteld, omdat de
veiligheidsklep anders te snel opengaat,
waardoor het compressoraggregaat de
uitschakeldruk nooit bereikt en dus
constant blijft lopen.
• Wijzig het drukverschil ∆ ∆ ∆ ∆ ∆ P tussen de
inschakeldruk en de uitschakeldruk door
de stelschroef (31) in te drukken en
vervolgens in de (+)- of de (-)-richting te
draaien.
De tank moet tijdens het instellen
onder druk staan.
8.5 Motorveiligheidsschakelaar
instellen
De motorveiligheidsschakelaar (32) is in de
fabriek ingesteld op een bepaalde waarde.
Deze waarde dient bij installatie
32
gecontroleerd te worden.
De motorveiligheidsschakelaar bevindt zich
onder de afdekkap van de besturingskast
(zie hoofdstuk 4. Technische gegevens).
• Meet de maximale stroom (waarde net
voordat de uitschakeldruk wordt bereikt).
• Stel de motorveiligheidsschakelaar met
behulp van de stelschroef ca. 0,3 A hoger in.