HOOFDSTUK 2 - VERANTWOORDELIJKHEID VAN GEBRUIKER, MACHINE VOORBEREIDING EN INSPECTIE
2.3
INSPECTIE VÓÓR HET STARTEN
De inspectie vóór het starten moet alle volgende punten
omvatten:
1.
Zindelijkheid – Controleer alle oppervlakken op lekken
(olie, brandstof of accuvloeistof) en op vreemde voor-
werpen. Meld alle lekken aan het betreffende onder-
houdspersoneel.
2.
Constructie – Controleer de machineconstructie op
deuken, beschadigingen, scheurtjes in lasnaden of
moedermateriaal en andere onregelmatigheden.
Scheurtjes in moedermateriaal
3.
Stickers en plaatjes – Controleer of deze allemaal
schoon en leesbaar zijn. Verzeker u ervan dat er geen
stickers of plaatjes ontbreken. Zorg dat alle onleesbare
2-4
Gescheurde lasnaad
– JLG Hoogwerker –
stickers en plaatjes schoongemaakt of vervangen
worden.
4.
Bedienings- en veiligheidshandleidingen – Zorg dat
een exemplaar van de bedienings- en veiligheidshand-
leiding zich in de weerbestendige opbergdoos bevindt.
5.
Inspectieronde – Zie figuur 2-1.
6.
Accu – Opladen wanneer nodig.
7.
Brandstof (Machines met verbrandingsmotor) – Voeg
de juiste brandstof toe wanneer nodig.
8.
Motorolievoorraad – Controleer of het motoroliepeil tot
het merkteken "Vol" op de peilstok reikt en de vuldop
vast zit.
9.
Vloeistofniveaus – Zorg ervoor dat u het motoroliepeil
en het hydrauliekoliepeil controleert.
10.
Accessoires/hulpstukken – Raadpleeg de bedienings-
en veiligheidshandleiding van elk op de machine geïn-
stalleerd hulpstuk of accessoire voor specifieke instruc-
ties wat betreft inspectie, bediening en onderhoud.
11.
Functiecontrole – Wanneer de inspectieronde is vol-
tooid, moet een functiecontrole van alle systemen wor-
den uitgevoerd op een plaats waar zich geen obstakels
op of boven de grond bevinden. Zie Hoofdstuk 4 voor
specifieke instructies voor de bediening van elke functie.
3122578