• door de waarde van parameter P68 te veranderen.
• door de "Herstel Fabriekswaarden" uit te voeren met parameter b29=10 (na het uitvoeren van deze bewerking moet de stroomvoorziening gedurende ongeveer
tien seconden onderbroken en hersteld worden).
In elk van de bovenstaande gevallen schakelt b27 automatisch naar 5.
Het is nodig om de [Auto Setup] kalibratieprocedure uit te voeren in de volgende gevallen:
• na het vervangen van de printplaat
• na het uitvoeren van een gaswisseling (b03)
• na parameter P67 op 1 gezet te hebben
• na wijziging van de waarde van parameter P68
• na instelling van parameter b27 op 5 voor vervanging van onderdelen zoals elektrode, brander, gasklep, ventilator of voor installaties met maximale rookka-
naalweerstand
• wanneer storingscondities A01, A06 of andere storingen zijn opgetreden, waar ("Foutcodes boiler" op pagina 160) vereist is. Observeer de opeenvolging van
de foutoplossingen).
De [Auto Setup] kalibratieprocedure stelt de eerder vastgelegde verbrandingsparameters terug en moet alleen in de hierboven beschreven gevallen worden uitgevoerd.
11.2.6 Testmodus boiler [Test]
Doe een verwarmings- of warmwateraanvraag.
1. Ga naar het hoofdmenu [MENU] via de toets
invoeren 1234 >menu testmodus [Test]. Bevestig met de toets
2. Na de ontsteking wordt het vermogen afgesteld op het gemiddelde vermogen "med". Wanneer de verbran-
dingswaarde stabiel is, wordt "med ok" weergegeven (punt
3. Met de knoppen SW1 en SW2 kan het vermogen op 4 niveaus gevarieerd worden: min (Minimumvermo-
gen), med (Gemiddeld vermogen), max CH (Maximumvermogen CH) en max (Maximumvermogen SWW)
(punt
a
).
4. Alleen wanneer de stapwaarde bij het ingestelde vermogen gevolgd wordt door "ok" (med ok, min ok...)
kan de CO
aangepast worden met de knoppen SW6 en SW7. Als u op de knop SW6 drukt, wordt de "Offset"
2
waarde met één verhoogd (punt
Offset-waarde met 3 eenheden (Offset-aanpassing is alleen mogelijk in stappen: max, med en min). Wanneer
de Vermogenswaarde gevolgd wordt door "ok" zal de verbrandingswaarde opgeslagen worden.
5. De afstelling "Offset" heeft een bereik van -8 tot +8. Verhoogt u de waarde, dan daalt de CO
hem, dan stijgt de CO
.
2
De CO
afstelling mag niet gebeuren bij minder dan 500 branderuren, omdat het systeem zichzelf regelt.
2
Om de modus te verlaten, drukt u op de toets
In het geval dat de Testmodus [Test] actief is en er is een opname van sanitair warm water, voldoende om de warmwatermodus te activeren, blijft de boiler in de
Testmodus [Test], maar de 3-wegklep wordt in de warmwatermodus geplaatst.
De Testmodus [Test] wordt in ieder geval automatisch uitgeschakeld na 15 minuten of door het sluiten van de warmwatertapkraan (als er voldoende warm water is
afgenomen om de warmwaterfunctie te activeren).
11.3 Laatste controle vóór het inschakelen van het toestel
Voor de goede werking van het systeem is het verplicht de juiste instellingen te verrichten, afhankelijk van het type installatie dat door het toestel bediend wordt.
Wanneer de installatie voltooid is en alle nodige instellingen gedaan zijn, moet u alle panelen van het toestel weer aanbrengen en sluiten.
11.4 Inschakelen van het toestel
Wanneer het toestel van stroom wordt voorzien, duurt het ongeveer 10 seconden voordat het display van de controller geactiveerd wordt (initialisatiefase). Tijdens dit
proces kan de gebruikersinterface niet gebruikt worden. Om het systeem te activeren, raadpleeg "8. gebruikersinterface" op pagina 133.
11.5 Instellen van het instelpunt voor het waterdebiet van de installatie
Voor de werking van het toestel in de verwarmings- of koelmodus moet er een aanvraag zijn.
De aanvraag kan worden ingediend:
•
door de gewenste bedrijfsmodus in te stellen en het systeem via het display ON te zetten (indien parameter 6.31 Kamerthermostaat = 0, d.w.z. zonder thermo-
staat) en
•
door de gewenste bedrijfsmodus in te stellen en één van de digitale ingangen H-L1-C te sluiten (indien parameter 6.31 Kamerthermostaat ≠ 0, d.w.z. met thermostaat).
Voor details zie "Aansluitingen aansluitkast gebruiker" op pagina 128.
11.5.1 Verwarmingsmodus
Het instelpunt voor de verwarming (T1Sh) kan door de gebruiker via het display gewijzigd worden tussen 25 en 65 °C (zie "8.4 Instellingen instelpunt installatie en
SWW" op pagina 135).
De maximale warmwatertemperatuur die naar het systeem gestuurd wordt voordat het systeem uitgeschakeld wordt, varieert naargelang de warmtepomp in werking
is (alleen of met geïntegreerde boiler) of alleen de boiler.
Warmtepomp werking (alleen of met geïntegreerde boiler):
Twoutmax (wanneer de warmtepomp uitgeschakeld is) = de laagste waarde tussen T1Sstop en T1Sh+dT1Sh waarbij:
•
T1stop=maximaal toegestane temperatuur om niet buiten de bedrijfslimieten te werken (zie "3.3 bedrijfslimieten warmtepomp" op pagina 106)
•
dT1Sh parameter instelbaar in het warmtepomp servicemenu (zie "9.2.4 Warmtepomp service-menu" op pagina 145).
154
NL
. Volg het pad installateursmenu [Service] >wachtwoord
.
a
).
). Als u SW6 en SW7 langer dan 2 sec. ingedrukt houdt, verandert de
b
.
Code 3541Z830 - Herz. 03 - 06/2022
OMNIA S HYBRID C 3.2
, verlaagt u
2
fig. 46 -