11. Meten met de kabeldetector
Overschrijd nooit de toegestane ingangswaarden van <75 V/DC of <50 V/AC. Kom niet in contact met
circuits of delen van circuits als er binnenin spanningen aanwezig kunnen zijn van hoger dan 25 V ACrms
of 35 V DC. Levensgevaar!
Controleer de permanent aangesloten meetlijnen vóór de meting op beschadiging zoals sneden, barsten,
indrukking, enz. Defectieve meetkabels mogen niet langer worden gebruikt.
Metingen zijn alleen toegestaan met gesloten behuizing en batterijvak.
Schakel beide apparaten voor de kabeldetectie na gebruik altijd uit. De apparaten schakelen in tegenstel-
ling tot de DMM niet automatisch uit.
U mag alleen kabeldetecties en continuïteitscontroles uitvoeren op kabels die niet onder spanning staan.
De kabeldetector bestaat uit twee onderdelen. De signaalgenerator (in de DMM) is vereist voor gebruik. Deze mo-
duleert het corresponderende akoestische signaal op de testlijnen. De ontvanger (SONDE) decodeert dit signaal en
laat deze via de hoofdtelefoon (16) of geïntegreerde luidspreker horen. Het volume kan op de ontvanger worden
aangepast.
Er is ook een continuïteitstester geïntegreerd voor kabels die niet onder spanning staan.
De lijnstatus van telefoonlijnen die onder spanning staan kan ook worden bepaald via polariteit of beltoon.
a) De kabeldetector inschakelen (signaalzender + ontvanger)
• De functies van de signaalzender in de DMM kunnen worden geactiveerd/gedeactiveerd via toetsen (3 en 13).
• De corresponderende functie schakelt in wanneer u op de toets drukt. Druk nogmaals op de schakelaar om uit
te schakelen.
• De ontvanger wordt geactiveerd met de draaischakelaar (20). De ontvanger is uitgeschakeld wanneer de schake-
laar (met vastklikfunctie) op de stand "0" staat. Posities 1 – 9 corresponderen met het volume (1 = laag, 9 = hoog).
Voordat u aan de slag gaat met de kabeldetector, dient u eerst de meegeleverde batterijen te installeren.
Het installeren en vervangen van de batterij staan beschreven in het hoofdstuk "Onderhoud en reiniging".
b) Continuïteitstest
Continuïteitstests kunnen worden uitgevoerd met de banaanklemmen (14) op de signaalzender. Weerstandswaarden
van <10 kOhm worden optisch gesignaleerd.
Ga als volgt te werk om de continuïteitstest uit te voeren:
1
• Laat alle druktoetsen (2, 3 en 13) los om deze terug te laten keren naar de
stand UIT.
• Activeer de functie "continuïteitstest" door op de toets "Cont" (13) te drukken.
De toets klinkt vast op zijn plek.
• Houd de twee banaanklemmen (14) tegen elkaar om te testen. De weergave
"L1" springt op groen. Het schakelt uit na het contact tussen de twee klem-
men te verbreken.
75