Basisbewerkingen voor opname
en weergave
Opnemen met de stand Autom. scènekeuzekn.
1
Houd de camera stevig vast.
Let op dat uw vingers en overige voorwerpen
zich niet voor het objectief, de flitser, de AF-
hulpverlichting, de microfoon of de luidspreker
bevinden.
Als u opnamen in de portretstand ("staand")
maakt, draait u de camera op zo'n manier dat
de flitser zich boven het objectief bevindt.
2
Kadreer de foto.
Verplaats de zoomknop om de zoompositie
van het objectief te veranderen.
Wanneer de camera de onderwerpstand
herkent, verandert het pictogram voor de
opnamestand dienovereenkomstig.
12
Inzoomen
Uitzoomen
Pictogram opnamestand
40
30
20
10
0
15m
15m
15m
1010hPa
1010hPa
1010hPa
-10
25m 0s
25m 0s
880
880