BE
2. WERKING
De airconditioner is een apparaat dat ontworpen is om de idea-
le omgevingscondities te creëren voor het welzijn van de men-
sen in de ruimte. Hij kan geheel automatisch de lucht afkoelen,
ontvochtigen en verwarmen.
De lucht wordt door de ventilator aangezogen, loopt door het
bovenste rooster en gaat dan door de filter heen, die de stof
tegenhoudt. Vervolgens wordt de lucht in de richting geleid van
de vinnen van een "warmtewisselaar": dit is een spiraalbuis met
vinnen die de lucht koelt en ontvochtigt of de lucht verwarmt.
De onttrokken (of afgegeven) warmte wordt door de externe
eenheid aan de buitenlucht afgegeven (of onttrokken).
Tenslotte geeft de ventilator de lucht in de ruimte af: de richting
van de uitgaande lucht wordt geregeld door de "flap"-vin.
.
2.1 Basisfuncties
• VERWARMING
In deze bedrijfsmodus verwarmt de airconditioner de lokalen
in de bedrijfsmodus "warmtepomp".
• KOELING
In deze bedrijfsmodus koelt de airconditioner het lokaal en
reduceert tegelijkertijd de luchtvochtigheid.
• VENTILATIE
Met deze functie kan men de lucht in de kamer laten circule-
ren.
• ONTVOCHTIGING
Deze bedrijfsmodus werkt afwisselend met koel- en ventila-
tiecycli om de lucht te ontvochtigen zonder de kamertempe-
ratuur noemenswaardig te veranderen.
• AUTO
De bedrijfsmodus en de snelheid van de ventilator worden
automatisch ingesteld op basis van de waargenomen omge-
vingstemperatuur.
• TIMER
Via deze functie kan de airconditioner op het gewenste tijd-
stip worden in- of uitgeschakeld.
116 /