Elektrische aansluiting
CAN-BUS: niet op "Out 12V DC" (12 V-gelijkspannings-
uitgang) op de hoofdprintplaat aansluiten.
Maximale kabellengte 30 m
Minimale diameter Ø = 0,75 mm
Buiten- en binneneenheid zijn via een communicatiekabel, de CAN-BUS,
met elkaar verbonden.
Voor de externe kabelaansluiting is een LiYCY-kabel (TP) 2 x 2 x 0,75
of een gelijkwaardige kabel geschikt|. Wanneer andere kabels worden
gebruikt, moeten dit afgeschermde duplex-kabels zijn met een diameter
2
van minimaal 0,75 mm
en geschikt voor buitengebruik. De afscher-
ming moet aan beide uiteinden worden geaard:
▶ Op de behuizing van de binneneenheid.
▶ En op de aardklem van de buiteneenheid.
De maximale kabellengte is 30 m.
De printplaten worden via 3 aders aangesloten. De printplaten zijn voor-
zien van markeringen voor beide CAN-BUS-aansluitingen.
Afb. 26 CAN-BUS-verbinding
[1]
Buiteneenheid
De afsluitschakelaar markeert het begin en het einde van het CAN-
BUS-circuit. De I/O-moduleplaat van de buiteneenheid moet worden af-
gesloten.
8.2
Elektrische bedrading
▶ Respecteer de richtlijnen van de technische normeringsinstituten
voor elektrische apparatuur en bekabeling en de specificaties van het
energiebedrijf.
WAARSCHUWING: Elektrocutie of brand!
Een te laag netvermogen of slechte uitvoering van de
elektrotechnische installatie kan elektrocutie of brand
veroorzaken.
▶ Waarborg, dat de elektrotechnische installatie alleen
door erkende elektrotechnici wordt uitgevoerd ge-
bruik maken van speciale circuits en conform de
richtlijnen zoals aangegeven in dit installatiehand-
boek.
▶ Communicatieleidingen van de eenheid op afstand van de netkabel
installeren, zodat geen elektrische storingen door de voeding kunnen
worden veroorzaakt. (niet in hetzelfde kanaal installeren)
▶ Waarborg dat de eenheid conform de voorschriften wordt geaard.
20
2
1
6 720 813 707-44.1I
VOORZICHTIG: Gevaar voor elektrische schok!
Onvolledige aarding kan elektrische schokken veroorza-
ken.
▶ Eenheid altijd aarden.
▶ Aardleider niet op gas- of vloeistofleidingen, blik-
semafleiders of telefoonaarde aansluiten.
▶ De kabel in de aansluitdozen van de eenheden wat langer laten, om-
dat de aansluitdoos af en toe voor onderhoudswerkzaamheden moet
worden weggenomen.
▶ Voeding nooit op het klemmenblok van de CAN-BUS-kabel aanslui-
ten. In dat geval branden de elektrische componenten door.
CAN-BUS-kabels uitsluitend op de daarvoor bedoelde klemmen aanslui-
ten.
VOORZICHTIG: Schade aan de installatie!
Bij gebruik van de eenheid met omgekeerde fasen is
schade aan de compressor en andere componenten mo-
gelijk. Een ontbrekende of defecte N-fase veroorzaakt
schade aan de installatie.
▶ Warmtepomp en binneneenheid worden via een
CAN-BUS-kabel onderling verbonden. Afgescherm-
de CAN-BUS-kabel gescheiden installeren van netka-
bels. Minimale afstand 100 mm. Een
gemeenschappelijke installatie met sensorkabels is
wel toegestaan.
8.2.1
Technische kabelspecificaties
Technische gegevens van de netkabel
De op de eenheid aangesloten netkabel moet voldoen aan IEC 60245 of
HD 22.4 S4 (met rubber geïsoleerde kabels, type 60245 IEC 66 of
H07RN-F).
1
Afb. 27
[1]
1 fase (Ø)
[2]
3 fasen (Ø)
Beschadigde netkabel door de fabrikant, een door de fabrikant geauto-
riseerde onderhoudstechnicus of ander gekwalificeerd personeel laten
vervangen om gevaar te vermijden.
Aansluitbezetting van de netkabel en veiligheidsmaatregelen:
Bij de aansluiting op de aansluitklemmen moeten kabel een standaard
kabelmof hebben.
Bij aansluiting op de printkaart (alleen bij aarding van Split 2):
2
6 720 813 707-23.1I
ODU Split – 6 720 821 697 (2017/07)