Basisbewerkingen voor opname
en weergave
Opname met Autom. scènekeuzekn.-modus
1
Houd de camera stevig vast.
Let op dat uw vingers en overige voorwerpen
zich niet voor het objectief, de flitser, de AF-
hulpverlichting, de microfoon of de luidspreker
bevinden.
Als u opnamen in de portretstand ("staand")
maakt, draait u de camera op zo'n manier dat
de flitser zich boven het objectief bevindt.
2
Kadreer de foto.
Verplaats de zoomknop om de zoompositie
van het objectief te veranderen.
Wanneer de camera de onderwerpstand
herkent, verandert het pictogram voor de
opnamestand dienovereenkomstig.
Uitzoomen
Inzoomen
Pictogram opnamestand
8m 0s
8m 0s
1400
1400
11