Gebruiksaanwijzing SPL, SPC en Satelliet
Opbouw van de orthese en belangrijke constructieve richtlijnen:
Maatregel:
De richtlijnen met betrekking tot de opbouwlijn dienen strikt te worden opgevolgd! Het scharnier kan door de
aansluitmogelijkheid op 20 mm systemen met alle bekende fabricagetechnieken worden gecombineerd.
Fabrikantspecifieke eisen dienen door de technicus te worden nageleefd.
Tijdens de opbouw van het model dient rekening te worden gehouden met voldoende flexie van de knie. Een offset
van 5° (standaard instelling) dient voor een statische opbouw te worden aangebracht. Dit betekent een
inachtneming van de fysiologische bewegingsmogelijkheid van het kniegewricht en een technische aanslag van 5°
voor de fysiologische extensieaanslag.
Hierdoor wordt voldoende extensie van het SPL scharnier aan het einde van de zwaaifase bereikt en wordt
tevens een betrouwbare vergrendeling gewaarborgd tijdens de eerste pasfase van het
scharnier.
Bij een bewegingsmogelijkheid van 3-0-140* dient de mechanische aanslag bij 2° te worden
aangebracht. Bij een bewegingsmogelijkheid van 0-5-140* dient de mechanische aanslag bij
10° te worden aangebracht. Deze statische opbouw geeft voldoende afstelmogelijkheden voor
de dynamische pasfase als uitgangspositie voor de uiteindelijke afstelling na afloop van de
dynamische analyse (Pasfase)
* volgens de Neutrale-Nul-Methode
De bepaling van de compromis-as is afhankelijk van de momenteel gebruikelijke bepalingen
voor een monocentrisch gewricht (volgens Nietert) en ligt bij volwassen ongeveer 2,5 cm
boven de scharnieropening in een A-P 60/40 verhouding.
Indien de orthese met de uitlijnunit (art. nr.: IQ150) wordt opgebouwd, dient het vierkant, met
de T-greep in de lengterichting van het gipsmodel, te worden ingebracht. De uitlijning moet
plaats vinden op de loodlijn zodat een neutrale uitgangspositie van de hoekafhankelijke
vergrendeling mogelijk is. Als het scharnier niet exact op deze lijn wordt uitgelijnd, kan tijdens
de dynamische pasfase controle de orthese niet nauwkeurig genoeg worden afgesteld.
Orthesebouw:
In principe is iedere bouwvorm geschikt. Er moet rekening worden gehouden met een voldoende torsiestijfheid en
een mogelijkheid tot aanpassen van de flexiestand tijdens de pasfase. Bij een onvoldoende actieve werking
van de heupstrekker of bij een onvoldoende actieve plantairflexie van de voet dient een enkelscharnier met een
dorsaal extensieaanslag in de constructie te worden aangebracht, zodat een extenderend moment aan het einde
van de zwaaifase gecreëerd kan worden, ter ontlasting van het scharnier. Overige aanpassingen in de constructie
als gevolg van de betreffende afwijking zijn over het algemeen mogelijk en dienen door de technicus te worden
aangebracht.
Als het scharnier in een vezelversterkte kunststof constructie wordt gebruikt, moet het SPL-scharnier worden
gedemonteerd. Hiervoor wordt de satelliet van het scharnier losgehaald (de binnenkabel achter de hendel van het
bedieningsmechanisme (J) loshaken en de IQ stelschroeven (F) losdraaien en vervolgens de afstelschroef met
kabel uit het scharnierhuis trekken) en het SPL bedieningsmechanisme (J) kan naar binnen
worden gedrukt en verwijderd. Vervang alstublieft het mechanisme IQ130 door de gietdummy
IQ160.
Bij het SPC-scharnier moet de zwaaifaseregeling (G) worden verwijderd en het scharnier
worden afgedicht met Stick Wax om vervorming te voorkomen.
Bij het bewapenen van de orthese dient op de gebruikelijke en op de patiënt individueel
afgestemde aantal lagen en materialen gelet te worden. Als bijzondere aanvulling dient voor
voldoende torsiestijfheid drie lagen uniedirectioneel carbonband (art. nr.: 211144) kruislings,
zoals op de afbeelding aangegeven, te worden aangebracht. Wanneer er thermoplastisch
gevormd wordt kan Carbon Composite (art. nr.: 076406) of PolyCar-C uniedirectioneel (art. nr.:
076620) gebruikt worden voor voldoende torsiestijfheid.
5