Deze besproeiingsgegevens moeten dan ook in de centraal ervoor
geschakelde beregeningsventielen ingeprogrammeerd worden.
Daarmee wordt voorkomen, dat bij regen de afzonderlijke ventiel /
besproeiingssectoren besproeid worden.
6. Ingebruikname
Voor ingebruikname de regensensor via de stekker aan de meegeleverde
3
kabel
op een GARDENA besproeiingsbesturing aansluiten (zie ook
de instructies voor gebruik voor de betreffende besproeiingsbesturing).
Belangrijk : Bij het neerleggen van de kabel moet er op gelet worden, dat
de kabel niet beschadigd raakt of dat er over gestruikeld kan worden.
Bij plaatsing onder de grond wordt aangeraden de kabel in bijv. een zand-
bed te leggen.
7. Onderhoud, opbergen
7.1 Opbergen
Voor het aanbreken van de vorstperiode moet de kabel-steekverbinding
van de regensensor losgemaakt worden. De regensensor schoonmaken,
droogmaken en stofvrij in een tegen vorst beschermde ruimte bewaren.
7.2 Reiniging (Afb. G)
Om te garanderen dat het apparaat correct blijft functioneren, moet de
7
lens
schoon gehouden worden, d.w.z. de regensensor moet regel-
matig gereinigd worden.
Ga voor het schoonmaken van de lens als volgt te werk:
1. Schroef de moer
2. Haal de behuizing
7
3. Maak de lens
(Afb. G 2).
Aanwijzing : Bij sterke vervuiling moet ook de trechter
5
lenshouder
water (Afb. G 3). Hiertoe moet de deksel
0
trechter
er afgehaald worden.
Geen scherpe huishoudschoonmaakmiddelen of schuurmiddelen
gebruiken !
4. Wrijf de lens droog. Let op ! Gebruik een schone, droge, zachte
doek om krassen te voorkomen !
32
4
van de lenshouder
6
eraf.
met een schone, zachte, vochtige doek schoon
van binnen schoongemaakt worden, bijv. met schoon
5
eraf (Afb. G 1).
0
8
eraf geschroefd en de
en de