6 Configuratie
De bedrading van de voeding en van de transmissie moeten
afzonderlijk worden gehouden. Deze bedradingen moeten altijd op
minstens 50 mm van elkaar worden gehouden om eventuele
elektrische storingen te voorkomen.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de voedingskabel en de transmissiekabel
van elkaar gescheiden blijven. De transmissiebedrading en
de voedingsbedrading mogen kruisen, maar ze mogen niet
parallel lopen.
1 Verwijder het servicedeksel.
2 Kabel gebruikersinterface: Geleid de kabel door het frame,
sluit hem aan op het klemmenblok en maak hem vast met een
kabelbinder.
3 Verbindingskabel (binnen↔buiten): Geleid de kabel door het
frame, sluit hem aan op het klemmenblok (controleer of de
nummers overeenstemmen met die op de buitenunit en sluit de
aardingskabel aan) en maak hem vast met een kabelbinder.
4 Verdeel de kleine afdichting (accessoire) in kleinere delen en
draai ze rond de kabels om te voorkomen dat er water in de unit
kan. Dicht alle openingen af om te voorkomen dat kleine dieren
in het systeem terechtkomen.
WAARSCHUWING
Neem gepaste maatregelen om te beletten dat de unit door
kleine dieren als schuilplaats gebruikt kan worden. Kleine
dieren die in contact komen met elektrische onderdelen
kunnen storingen, rook of brand veroorzaken.
5 Breng het servicedeksel weer aan.
▪ De volgende installatie is voor paartype of multi-systeem. Zie de
bij de binnenunit geleverde uitgebreide handleiding voor de
installateur voor meer installatie-opties.
1~ 50 Hz
220-240 V
c
d
b
a
e1
a
Verbindingskabel
b
Voedingskabel
c
Aardlekschakelaar
d
Zekering
e1
Hoofdgebruikersinterface
(1)
Lokale instellingen worden als volgt gedefinieerd:
▪ M: Standnummer – Eerste cijfer: voor groep units – Cijfer tussen haakjes: voor afzonderlijke unit
▪ C1: Eerste codenummer
▪ C2: Tweede codenummer
▪
: Standaard
Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing
10
c
b
d
c
a
Servicedeksel (met bedradingsschema op de achterkant)
b
Opening voor kabels
c
Aansluiting verbindingskabel (inclusief aarding)
d
Kabelbinder
e
Aansluiting kabel gebruikersinterface
6
Configuratie
6.1
Lokale instellingen
Voer de volgende lokale instellingen uit zodat ze overeenstemmen
met de echte installatie en met de behoeften van de gebruiker:
▪ Plafondhoogte
▪ Luchtuitblaasrichting
▪ Luchtvolume bij uitgeschakelde thermostaatregeling
▪ Tijd om filter te reinigen
Instelling: Plafondhoogte
Deze instelling moet overeenstemmen met de echte afstand tot de
vloer, capaciteitsklasse en luchtuitblaasrichtingen.
▪ Voor een 3-wegs en 4-wegs luchtuitblaas (waarvoor een optionele
afsluitplaatkit vereist is), zie de montagehandleiding van de
optionele afsluitplaatkit.
▪ Zie de tabel hieronder voor luchtuitblaas in alle richtingen.
Bij een afstand tot de vloer van (m)
≤2,7
2,7<x≤3,0
3,0<x≤3,5
Instelling: Luchtuitblaasrichting
Deze instelling moet overeenstemmen met de echt gebruikte
luchtuitblaasrichtingen. Raadpleeg de montagehandleiding van de
optionele
afsluitplaatkit
en
de
gebruikersinterface.
Standaard: 01 (= luchtuitblaas in alle richtingen)
Example:
T1
T2
d
Transm.
Forced OFF
10~15
7
e
70~90
e
b
a
(mm)
1
Dan
M
C1
C2
13 (23)
0
01
02
03
handleiding
van
de
FCAG35~140AVEB
Split-systeem airconditioners
4P471224-1 – 2017.03