452169.66.10 · 09/2020 · Rei
Montage- en gebruiksaanwijzing
WWP LI 16-A R
7 Montage
7.5
Elektrische aansluiting
7.5.1 Algemeen
Alle elektrische aansluitwerkzaamheden mogen uitsluitend door een elektricien of een
voor de betreffende werkzaamheden geschoold persoon met inachtneming van de
montage- en gebruiksaanwijzing,
landspecifieke installatievoorschriften, bijv. A.R.E.I, VDE 0100
technische aansluitvoorwaarden van het energiebedrijf en de netwerkexploitant (bijv.
TAB) en
de plaatselijke omstandigheden
worden uitgevoerd.
Ter waarborging van de vorstbeveiligingsfunctie mag de warmtepompmanager niet
spanningsvrij worden geschakeld en moet er stroming door de warmtepomp plaatsvin-
den.
De schakelcontacten van de uitgangsrelais zijn ontstoord. Daarom is er afhankelijk van
de interne weerstand van een meetinstrument, ook wanneer de contacten niet gesloten
zijn, een spanning meetbaar die echter lager is dan de netspanning.
7.5.2 Elektrische aansluitwerkzaamheden
1. De 4-aderige elektrische kabel voor het vermogensdeel van de warmtepomp wordt
van de stroommeter van de warmtepomp via de EVB-veiligheidsschakelaar (indien
vereist) in de warmtepomp geleid.
Aansluiting van de voedingskabel op de schakelkast van de warmtepomp via de
klemmen X1: L1/L2/L3/PE
De spanningsvoorziening voor de warmtepomp moet worden voorzien van een al-
polige afschakeling met ten minste 3 mm contactopeningsafstand (bijv. een EVB-
veiligheidsschakelaar) en een alpolige vermogensschakelaar met één uitschakeling
voor alle buitenkabels (uitschakelstroom en karakteristiek volgens toestelinforma-
tie).
2. De 3-aderige elektrische voedingskabel voor de warmtepompmanager (verwar-
mingsregelaar N1) wordt in de warmtepomp geleid.
Aansluiting van de stuurleiding op stekker X1.1 "230 V-IN" (wit): L/PE/N.
De vermogensopname van de warmtepomp vindt u bij de productinformatie of op
het typeplaatje.
De kabel (L/N/PE~230 V, 50 Hz) voor de WPM moet onder duurspanning zijn en
moet om deze reden voor de EVB-veiligheidsschakelaar afgetakt resp. op de huis-
houdingsstroom aangesloten worden, omdat anders gedurende de energiebe-
drijfsblokkering belangrijke beveiligingsfuncties buiten werking zijn.
3. De EVB-veiligheidsschakelaar (K22) met 3 hoofdcontacten (1/3/5 // 2/4/6) en
een hulpcontact (maakcontact NO bijv. 13/14) moet op de capaciteit van de
warmtepomp passen en ter plaatse geïnstalleerd worden. Het maakcontact NO
van de
EVB-veiligheidsschakelaar (13/14) wordt op stekker (1) (=DI1) van functieblok 0
(grijs) geklemd. LET OP! Laagspanning!
4. De contactor (K20) voor de dompelweerstand (E10) moet voor mono-energeti-
sche installaties (2e WG) bij de capaciteit van het verwarmingselement passen en
ter plaatse geïnstalleerd worden. De aansturing (230 V AC) vindt plaats vanuit de
warmtepompmanager via stekker (7)(=NO3) van functieblok 0 (grijs) geklemd.
5. De contactor (K21) voor de flensverwarming (E9) in de boiler moet bij de capaci-
teit van de radiator passen en ter plaatse geïnstalleerd worden. De aansturing
(230 V AC) vindt plaats vanuit de WPM via stekker (7) van het gedefinieerde func-
tieblok.
6. De contactors uit punten 3;4;5 worden in de stroomdistributie geïntegreerd. De
voedingskabels voor de radiatoren moeten volgens DIN VDE 0100 gedimensio-
neerd zijn en beveiligd worden.
7. De verwarmingscirculatiepomp (M13) wordt aan stekker (5) (230V) en (8) (stuur-
signaal) van functieblok 0 (grijs) geklemd.
8. De sanitair-water-laadpomp (M18) wordt op stekker (5) van het gedefinieerde
functieblok aangesloten.
21
83321207