Inhoudsopgave
Advertenties
Bedrading (vervolg)
Haal door de
voedingsingang.
Klemmenbord voor elektrische aansluiting (TB1)
ON
L
N
OFF
K lem
(meegeleverd)
De aardingsbedrading voor de
bescherming moet langer zijn
dan de elektriciteitslijn (L, N).
Als de voedingsbedrading verkeerdelijk werd
verbonden met een ander klemmenbord dan
het klemmenbord voor de stroomtoevoer, dan
zullen de apparaten die op deze besturing zijn
aangesloten of deze besturing slecht werken.
Aansluiting op externe uitrustingen
• Niet-spanningscontact „a"
• Houd de externe I/O bedradingslengte van 20 meter of minder. Als een langere lengte nodig is, dan gebruikt u een Communicatie Adapter of een relais.
• Een spanning van DC 5 V (ongeveer 10 mA) wordt op het contact toegepast om het ingangssignaal te detecteren.
• Breng geen externe spanning aan, aan de ingangspoort.
• De aanvaardbare spanning en stroom van het contact voor de uitvoersignaalpoort zijn respectievelijk max. DC30 V en 0,5 A.
Pulsmeter ingang
(Niet-spanningscontact „a" Puls)
Gemeenschappelijk (COM1)
Pulsmeter ingang (Pi1)
Pulsmeter ingang (Pi2)
Pulsmeter ingang (Pi3)
• Minimale pulsbreedte: 30 msec
of meer, of 100 msec of meer
(selecteren door het in te stellen)
• Minimum pulsinterval: 1 sec
Instelling en Testbediening
Schakel alle binneneenheden en de
buiteneenheden in.
Schakel de communicatie Adaptor (alleen indien
aangesloten) in, en maak de nodige instellingen.
(Raadpleeg „Installatie instructies" bijgeleverd met de
communicatie Adaptor.)
Schakel deze eenheid in.
Bevestig het deksel van de vermogensschakelaar
op de oorspronkelijke positie.
• Zorg dat de bedradingen niet vast komen te zitten.
Raadpleeg „Snelle referenties" en controleer het
volgende.
• Controleer of de instelling van de klok en het aantal
aangesloten eenheden correct worden weergegeven.
Stroomschakelaar
Elektrische
bedrading
(AC100~240V)
Aardaansluitingsbord
Klem
(Beschermende aarding)
(meegeleverd)
Apparatuurszijde
7
8
9
10
ON
OFF
LAN-
aansluiting
Bevestig
stevig.
Signaalaansluitingsbord (TB2) verbindingstekening
Verbind de afscherming van de bedieningsbedrading
van de binneneenheid met de grond. (FG
Sluit de controlebedrading tussen de units
aan (LINK1)
Sluit de controlebedrading tussen de units
aan (LINK2)
0
14
1
15
2
16
3
17
4
18
5
19
6
20
7
21
8
22
9
23
10
11
25
12
Signaal klemmenbord (TB2)
26
13
• Stel het centraal adres in.
• Maak andere nodige instellingen (naam van eenheid,
gebiedsinstelling, distributie-instelling, enz.).
• Controleer of de binneneenheid, enz. goed kan worden
bediend met deze eenheid, en of er correcte statussen
worden weergegeven.
Raadpleeg „Service Manual", „Test Run Service
Manual" of „Technical Data", en controleer het
volgende.
• Maak de communicatie-instelling met de airconditioner.
• Controleer en bevestig de verbindingsconfi guratie.
5
Gebruik deze schroeven bij het aansluiten van de
afgeschermde bedrading om te aarden (FG
B esturingsbedrading
tussen de units
Communicatie
Adaptor
LAN-
bedieningsbedrading
kabel
E xterne
apparatuur
verbindings
aansluiting
(Raadpleeg „Aansluiting op
externe uitrustingen")
Signaal klemmenbord (TB2)
FG*
4
).
*4
FG*
U1
+
U2
-
U1
U2
Externe uitgang
(Non-spanningscontact „a" Statisch)
Gemeenschappelijk
17
(COM2)
Digitale uitgang1 (DO1)
18
Digitale uitgang2 (DO2)
19
• Minimale applicatiebelasting: DC 5 V 1 mA
Externe ingang*
5
(Non-spanningscontact „a" Statisch)
Gemeenschappelijk
20
(COM3)
21
Digitale ingang1 (Di1)
22
Digitale ingang2 (Di2)
Digitale ingang3 (Di3)
23
*5: Sluit op de aansluiting van de
Externe ingang (Di) aan wanneer de
vraaggestuurde werking wordt uitgevoerd.
*4: Functionele aarding
*4
).
4
Sluit de communicatie
Adaptor besturingsbedrading
aan. (ADAPT +,-, FG*
4
)
Apparatuurszijde
Equipment side
Advertenties
Inhoudsopgave
