NL
INSTALLATIE
De installatie moet worden uitgevoerd door een deskundige, die
zich aan de geldende normen dient te houden.
Vóór de installatie controleren of de karakteristieken van het lokale
gas-distributienet (aard en druk van het gas) overeenstemmen met
de afstelling van het apparaat.
De afstellingsvoorwaarden van het apparaat staan op het etiket op
de omslag beschreven.
Dit apparaat is niet aangesloten op een afvoerinrichting voor
verbrandingsprodukten. Deze zal moeten worden geïnstalleerd
en aangesloten overeenkomstig de geldende installatievoorschr
iften.
Dit apparaat mag uitsluitend in permanent geventileerde ruimtes
en overeenkomstig de nationaal geldende normen worden
geïnstalleerd en functioneren.
VENTILATIE VAN DE RUIMTE
Voor een juiste verbranding van het gas en een goede ventilatie
dienen de ruimtes waarin gasapparaten worden geïnstalleerd goed
te worden gelucht.
Vooral de toevoer van de lucht, noodzakelijk voor de verbranding
mag nooit minder dan 2 m
/h per elke kW nominaal geïnstalleerde
3
capaciteit bedragen.
PLAATSING
Het fornuis ontdoen van alle verpakkingsaccessoires, met inbegrip
van de folies die verchroomde of inox gedeelten bedekken.
Het fornuis op een droge, makkelijk toegankelijke en tochtvrije plek
plaatsen. De noodzakelijke afstand van warmtegevoelige wanden
(hout, linoleum, papier enz.) in acht nemen.
Het fornuis moet vrijstaand worden geïnstalleerd (klasse 1).
AANSLUITING OP DE GASTOEVOER
Alvorens over te gaan tot aansluiting op het gasnet controleren of
de afstelling van het fornuis overeenkomt met het type gas waar
hij mee zal worden gevoed. Als dit niet het geval mocht zijn moet
het fornuis worden aangepast zoals beschreven in de paragraaf
"Aanpassing aan de verschillende gassen". De aansluiting op het
gasnet wordt aan de rechterkant uitgevoerd. Als de slang achter
de keuken langs moet lopen, moet deze langs de onderkant van
het fornuis lopen omdat hier de temperatuur ongeveer 50°C zal
bedragen.
- Niet flexibele aansluiting (zie fig. 3-A):
De aansluiting op het gas kan met een metalen pijp (A) worden
uitgevoerd. Hiertoe de slangaansluiting (indien al gemonteerd)
verwijderen en het niet flexibele verloopstuk op het met
schroefdraad uitgevoerde verloopstuk van het inlaatstuk draaien;
het voor de niet-flexibele verbinding te gebruiken verloopstuk
bevindt zich, indien niet reeds op het inlaatstuk gemonteerd, bij
de andere accessoires van het fornuis.
- Aansluiting met rubberen slang op slanghouder (zie fig. 3-B en
C):
Deze aansluiting wordt uitgevoerd met een rubberen slang waarop
het conformiteitsmerk met de geldende normen staat afgedrukt.
Deze slang moet op de aangegeven datum worden vervangen
en dient aan beide uiteinden met behulp van genormaliseerde
slangklemmen bevestigd en over de volledige lengte voor
inspectie toegankelijk te zijn.
- Aansluiting met een flexibele metalen slang (A):
Deze aansluiting wordt uitgevoerd met een slang overeenkomstig
de geldende nationale normen, die, met plaatsing van de speciale
sluitende pakking op het verloopstuk wordt geschroefd.
- Na installatie de goede afsluiting van de verbindingen
controleren.
- Voor het functioneren met B/P controleren of de gasdruk
overeenkomt met die vermeld op het plaatje met serienummer.
BELANGRIJK:
- Uitsluitend genormaliseerde rubberen slangen gebruiken. Voor
gebruik bij LPG een slang en drukregelaar overeenkomstig de
geldende nationale normen gebruiken
- Knikken in de slang voorkomen en een gepaste afstand ten
opzichte van de warme wanden in acht nemen.
- Verwijzingen naar de installatie-voorwaarden voor de aansluiting
van het apparaat op het gas:
NL: ISO 7-1
AANPASSING AAN VERSCHILLENDE GASTYPES
Als het fornuis niet afgesteld mocht zijn voor het specifieke aanwe-
zige type gas, moet hij in deze volgorde worden aangepast:
- vervanging van de inspuiters (raadpleeg de tabel op pag. 45);
- afstelling van de primaire lucht;
- afstelling van de "minima";
VOOR HET VERVANGEN VAN DE INSPUITERS VAN DE BRAN-
DERS VAN DE KOOKPLAAT (Fig. 4a )
- het rooster, de vlamverdelers (A) en de branders (B) verwijde-
ren;
- de inspuiter onderin iedere houder (C) losschroeven en verwijde-
ren;
- de inspuiter vervangen overeenkomstig de tabel van pag. 48,met
behulp van een pijpsleutel nr. 7, en het nieuwe exemplaar goed en
volledig vastschroeven;
- controleren of er geen gaslekken zijn;
- de branders, vlamverdelers en het rooster weer terugplaatsen.
VERVANGING VAN DE INSPUITER VAN DE OVENBRANDER
(Fig. 5a)
- De bevestigingsschroeven van de ovenbodem losdraaien;
- de bodem van de oven verwijderen (na achteren duwen en
oplichten);
- de brander van de oven verwijderen na de bevestigingsschroef
te hebben verwijderd;
- de inspuiter vervangen met behulp van een pijpsleutel nr. 7.
VERVANGING VAN DE INSPUITER VAN DE GRILLBRANDER
(Fig.5b)
- Na de twee bevestigingsschroeven te hebben verwijderd de
brander verwijderen;
- de inspuiter vervangen met behulp van een pijpsleutel nr. 7.
BELANGRIJKE AANBEVELINGEN:
- De inspuiters nooit te strak aandraaien;
- na voltooiing van de vervanging alle inspuiters op lekkages
controleren.
AFSTELLING VAN HET "MINIMUM" VAN DE BRANDERS VAN
DE KOOKPLAAT
Als het fornuis op vloeibaar gas moet werken (B/P), moet de by-
pass van de kraantjes volledig worden dichtgedraaid.
Het fornuis kan met kraantjes van het type "A", die de by-pass
binnenin hebben (toegang wordt verkregen met behulp van een
kleine schroevedraaier in staafje) of type
"B" die de by-pass buiten hebben, aan de rechterkant (toegang is
rechtstreeks). Zie fig. 6.
Als het fornuis op aardgas moet werken moet op de volgende wijze
voor beide soorten kranen te werk worden gegaan:
- De brander ontsteken met de vlam in de maximale stand;
- de knop verwijderen door te trekken, zonder het frontpaneel als
hefboom te gebruiken, daar die beschadigd zou kunnen raken;
- met een kleine schroevedraaier de by-pass ongeveer 3 slagen
losdraaien (de schroevedraaier linksom draaien);
- het staafje van de kraan nogmaals tot het eind linksom draaien:
de vlam zal nu zo hoog mogelijk zijn;
- de by-pass uiterst langzaam, zonder druk uit te oefenen op de as
van de schroevedraaier weer dichtdraaien, tot de vlam op het oog
tot 3/4 is verminderd. De vlam moet echter, ook bij lichte tocht,
voldoende stabiel zijn.
51
Installatie