Lintzaagmachine
N2-38 / N3800 / N4400
7.5.3 Zaaglintgeleiding - Aalgemene aanwijzingen
Opgelet! Materiële schade!
!
De zaaglintgeleidingen kunnen pas ingesteld worden wanneer de zaaglintspanning en zaaglintloop correct
zijn ingesteld. De zaaglintgeleidingen moeten na elke zaaglintwissel opnieuw ingesteld worden.
De navolgende instellingen nauwkeurig uitvoeren om het ontstaan van vonken te verhinderen.
B
$
#
B
Afb. 7-6.1: Instellen van de zijdelingse geleidingselementen
!
!
Afb. 7-6.2: Instellen van de achterste geleiding
Bediening
A
!
"
A
$
B
#
B
A
!
"
Instellen van de zijdelingse geleidingselementen
richting A
1. Klemschroeven lossen.
2. De zaaglintgeleiding aan de stelschroef verschuiven.
De zijdelingse geleidingselementen moeten achter
de vertanding van het zaaglint zitten en mogen ook
onder druk niet in aanraking met de vertanding
komen.
3. Klemschroef vastdraaien.
richting B
1. Kartelmoer lossen.
2. Met de aftelbout de afstand instellen.
De zijdelingse geleidingsrollen moeten het zaaglint
lichtjes aanraken om een trillingsvrije en rechte snede
te krijgen.
3. Kartelmoer vastdraaien.
!
Klemschroeven
"
Stelschroef
#
Kartelmoer
$
Afstelbout
Instellen van de achterste geleiding
1. Klemschroeven lossen.
2. De achterste geleiding verschuiven.
De achterste geleiding parallel met de achterzijde
van het zaaglint tot op een kleine afstand instellen.
3. Klemschroef vastdraaien.
!
Klemschroeven
"
Achterste geleiding
27