2.4
Interface Architecture
Microcontrollers hebben normaalgesproken een tiental tot enkele
tientallen algemene (General Purpose) input/output pinnen (GPIO).
GPIO pinnen zijn configureerbaar in de software als ingang of als
uitgang.
Als de GPIO pinnen zijn geconfigureerd als input, dan worden ze
meestal gebruikt om sensoren of externe signalen uit te lezen.
Als ze als uitgang geconfigureerd zijn, dan kunnen de GPIO pinnen
gebruikt worden om externe componenten zoals LEDS en/of IC's
aan te sturen.
Veel embedded systemen (apparaten met een processor zoals bij-
voorbeeld onze AAR robot) moeten analoge signalen uitlezen. Dit
kan een processor alleen doen met behulp van een analoog-naar-
digitaal converter (ADC). Vanaf het begin moesten processoren
alleen digitale data analyseren en verwerken (1-en en 0-en). Ze
kunnen zelf niets doen met de analoge signalen die ze aangeboden
krijgen. De ADC wordt gebruikt om een analoog signaal om te zet-
ten naar een digitaal signaal, zodat een processor dit kan verwer-
ken.
Er zijn processoren, zoals bijvoorbeeld de ATMEGA (die gebruikt
wordt in onze AAR robot), die al een ADC aan boord hebben. Der-
gelijke processoren kun je dus direct analoge signalen aanbieden
zonder dat je een externe ADC nodig hebt.
De meeste moderne processoren hebben ook één of meerdere
timers. De meest gebruikte timer is een Programmable Interval
Timer (PIT). Een PIT telt af van een ingestelde waarde naar nul.
Als de waarde nul bereikt is, stuurt het een interrupt naar de pro-
cessor zodat die weet dat het tellen gestopt is. Dit is handig voor
sensoren zoals thermostaten die periodiek een temperatuur moeten
meten. De processor kan dan op haar beurt weer een apparaat zoals
een verwarming of ventilator aansturen als dat nodig mocht zijn.
- 8 -