7 Product onderhouden
5. Steek de sensor in de referentieolie. Let op de juiste
-
6. Start het kalibreer-/afstelproces met
-
-
-
-
7. Vergelijk de op het display weergegeven waarde met de
instelwaarde die op het etiket van de fles van de referentieolie
is aangegeven.
> Wanneer de afwijking > 1% is, moet worden afgesteld. Ga
> Wanneer de afwijking </= 1% is, is afstelling niet nodig. Ga
8. Stel met
etiket van de fles referentieolie is aangegeven.
9. Bevestig met
-
rSt
10. Met
fabrieksinstelling) of
11. Bevestig met
-
Alle ingestelde waarden worden overgenomen.
-
Instrument wisselt naar de meetmodus.
26
De nauwkeurigheid van de kalibratie/afstelling wordt
negatief beïnvloed wanneer u de referentieoliefles
met de hand vasthoudt.
insteekdiepte!
Als de alarm-LED is geactiveerd: alarm-LED brandt oranje.
meetwaarden wilt krijgen: beweeg de sensor in de olie.
Kalibratie-/afstelfunctie wordt beëindigd wanneer de
sensor niet in de olie gestoken is of er uit wordt
getrokken.
De bedieningstoetsen zijn geblokkeerd.
Als de alarm-LED is geactiveerd: alarm-LED brandt rood.
De gemeten TPM-waarde en temperatuur worden
weergegeven.
Bij een stabiele meetwaarde en geactiveerde alarm-LED:
de bedieningstoetsen zijn vrijgegeven, alarm-LED brandt
groen.
verder met stap 8.
verder met stap 9.
Door afstelling met referentieolie verslechtert de
nauwkeurigheid in vergelijking met de afstelling in de
fabriek met 0,5% TPM.
[ ]
of
[ ]
de TPM-waarde in op de waarde die op het
[
/Hold].
en
on
resp.
OFF
branden.
[ ]
of
[ ] on
(=afstelwaarde wissen en terugkeren naar
OFF
[
/Hold].
[
/Hold]. Als u sneller
(=afstelwaarde niet resetten) kiezen.