1.
2.
3.
OPMERKING:
Met een fietspomp met manometer kunt u de bandenspanning al tijdens het oppompen controleren. Laat
eerst wat lucht uit de band ontsnappen en verhoog de bandenspanning vervolgens tot de gewenste waarde.
6.1.2.4 Ligging van de banden controleren
1.
2.
3.
6.1.3
Overige zaken controleren
1.
2.
3.
4.
5.
Schroef het ventieldopje van het ventiel af.
OPMERKING:
Uw EPAC is uitgerust met een autoventiel.
Controleer de bandenspanning met een bandenspanningsmeter bij een pompstation of
met luchtpomp met manometer.
OPMERKING:
Het gebruik van het drukcontrolemiddel kunt u laten uitleggen door het personeel van het
pompstation of door uw fietsspecialist.
•
Als de bandenspanning te laag is, moet de bandenspanning verhoogd worden.
•
Als de bandenspanning te hoog is, moet de bandenspanning verminderd worden
door via het ventiel lucht te laten ontwijken.
Controleer de bandenspanning opnieuw.
Schroef het ventieldopje weer op het ventiel.
Til het voorwiel op.
Draai het voorwiel met de hand.
Het wiel moet rond lopen.
Er mag geen hoogte- of zijslag in het wiel zitten.
Controleer het achterwiel op dezelfde wijze.
Controleer of zich losse voorwerpen, bijv. takjes, stofresten enz. in de wielen bevinden.
Verwijder dergelijke voorwerpen voorzichtig.
Controleer de eventueel bevestigde spaakreflectoren op goede montage.
Verwijder ze helemaal als ze los zitten.
Controleer of uw wielen door deze losse delen beschadigd werden.
E-HYBRIDE TRAIL 9000 LADY / MAN
E-HYBRIDE TRAIL 4000 LADY / MAN
E-HYBRIDE STREET LADY / MAN
29