6. Plaats het achterdeksel terug op het CU-product en bevestig het
met de bevestigingsschroef. Zet de kabels vast met de
kabelbinders.
1.25 Nm
Gerelateerde informatie
8.20 Code 159 (Communicatiefout CIMxxx)
2.3 Elektrische aansluiting
2.3.1 Overbelastingsbeveiliging van de motor
Volg de installatiehandleiding van de fabrikant voor installatie van
de overbelastingsbeveiliging voor de motor.
2.3.2 Beveiiging van regelaar en voedingskabels
De regelaar en voedingskabels moeten worden beschermd tegen
kortsluiting en overbelasting. De bescherming moet worden
geboden via componenten als:
•
zekering van smelttype gL en gG
•
zekering type gD
•
stroomonderbreker van type C.
Zie de nominale stroom voor dit specifieke product op het
typeplaatje voor het product.
Gerelateerde informatie
4.6.1 Typeplaatje
2.3.3 De pompkabels en voedingskabels aansluiten
Pompen kunnen uitgerust zijn met PTC/Klixon sensoren (thermisch
geschakeld) die beschermen tegen oververhitting. Sommigen
hebben ook vochtsensoren die water in de pomp aangeven.
GEVAAR
Elektrische schok
Dood of ernstig persoonlijk letsel
‐
In het geval van een isolatiestoring kan de foutstroom
een pulserende DC zijn. Neem de nationale wetgeving
in acht met betrekking tot vereisten voor en keuze van
aardlekschakelaar bij het installeren van het product.
WAARSCHUWING
Elektrische schok
Dood of ernstig persoonlijk letsel
‐
Schakel de voedingsspanning uit voordat u elektrische
aansluitingen maakt.U dient er zeker van te zijn dat de
voedingsspanning niet per ongeluk kan worden
ingeschakeld.
‐
Vergeet niet aan te geven waar de hoofdschakelaar
zich bevindt door een label of vergelijkbare markering
op de regelaar te plaatsen.
‐
Zorg dat het voltage tussen de fase en neutraal niet
hoger is dan 250 VAC.
‐
Elektrische aansluitingen moeten worden uitgevoerd in
overeenstemming met de bedradingsschema's.
Voeg geen andere componenten toe dan weergegeven in
het bedradingsschema. Gebruik geen ongebruikte peno-
peningen voor andere aansluitingen.
Alle kabelwartels en pluggen moeten worden geplaatst
nadat de installatie is voltooid.
Als de pakkingen niet vooraf op de kabelwartels zijn ge-
monteerd, monteert u deze op de kabelwartels voordat de
regelaar aan de wand wordt gemonteerd.
Voor de PTC aansluiting: sluit de derde draad (gemeen-
schappelijke draad) niet aan in de besturingseenheid. Het
moet worden geïsoleerd met een dop aan het kabeluitein-
de.
Houd rekening met de totale lekstroom van alle elektrische
apparatuur in de installatie.
1. Controleer of de voedingsspanning en -frequentie
overeenkomen met de waarden die op het typeplaatje vermeld
staan.
2. Houd de voedings- en pompkabels zo kort mogelijk.
3. Controleer, voordat u de stroom inschakelt, alle spanningen met
een multimeter en zorg ervoor dat de spanning tussen neutraal
en elke fase niet hoger is dan 250 VAC.
325