3.7 De begeleidingsdraad installeren
De begeleidingsdraad wordt door de robotmaaier
gebruikt om de weg naar het laadstation te vinden, maar
dient ook om de robotmaaier naar uithoeken van de tuin
te leiden.
Voor de begrenzings- en begeleidingsdraden wordt
dezelfde draad gebruikt. De begeleidingsdraad kan net
als de begrenzingsdraad met krammen in de grond
worden vastgezet of worden ingegraven.
De robotmaaier werkt op diverse afstanden vanaf de
begeleidingsdraad, om de kans op spoorvorming te
beperken. Het gebied naast de draad dat de
robotmaaier dan gebruikt, wordt de corridor genoemd.
Hoe groter de ingestelde doorrijbreedte voor de corridor
is, hoe kleiner de kans op spoorvorming is.
De robotmaaier loopt altijd links van de
begeleidingsdraad, gezien in de richting van het
laadstation. De corridor bevindt zich dus links van de
geleidingsdraad. Zorg daarom bij het installeren voor zo
veel mogelijk vrije ruimte links van de
begeleidingsdraad, gezien in de richting van het
laadstation.
173 - 002 -
max.
distance
min. 30 cm / 12"
De begeleidingsdraad kan net als de begrenzingsdraad
met krammen in de grond worden vastgezet of worden
ingegraven.
OPGELET: Zorg voor zo veel mogelijk ruimte
links van de begeleidingsdraad (gezien in de
richting van het laadstation). Ook is het niet
toegestaan om de begeleidingsdraad op een
afstand van minder dan 30 cm vanaf de
begrenzingsdraad te leggen.
3.7.1 De begeleidingsdraad leggen en aansluiten
1. Het is belangrijk om na te denken over de lengte van
de begeleidingslus voordat u begint met het leggen
en aansluiten van de begeleidingsdraad. Dit geldt
met name bij grote of complexe installaties. Als de
begeleidingsdraad langer is dan 400 meter, kan het
voor de robotmaaier lastig zijn om deze te volgen.
De stroom in de begeleidingsdraad gaat altijd naar
links op het punt waar de begeleidingsdraad op de
begeleidingslus is aangesloten.
2. Kantel de bovenklep op het laadstation naar voren
en steek de begeleidingsdraad door één van de
twee kanalen met de markering GUIDE die naar de
aansluiting voor de begeleidingsdraad gaan.
3. Bevestig een connector op de begeleidingsdraad op
dezelfde manier als bij de begrenzingsdraad, zoals
De begrenzingsdraad aansluiten op
beschreven in
pagina 20 . Sluit deze aan op de aansluitpen,
gemarkeerd met G1, op het laadstation.
4. Markeer de draden met de bijgeleverde
kabelmarkers. Dat maakt het eenvoudiger om de
draden later opnieuw aan te sluiten, bijvoorbeeld
nadat het laadstation tijdens de winter binnen is
opgeslagen.
5. Leid de draad door de sleuf onder de laadplaat door
en vervolgens minstens 2 meter in een rechte lijn
vanaf de voorste rand van de plaat.
min. 2 m / 7 ft
Installatie - 21