1-6
Installatie
1-6-1
Voorzorgsmaatregelen bij de installatie
Lees voordat u het instrument installeert de onderstaande aanwijzingen en neem altijd de juiste voorzorgsmaatregelen.
Installeer het instrument onder supervisie van een monteur.
• Selecteer een plaats voor het instrument en monteer het op die locatie.
Verplaats het instrument niet terwijl de meeteenheid of het externe apparaat is aangesloten. Koppel de
meeteenheid en het externe apparaat los van het instrument voordat u het verplaatst. Vanwege de veiligheid
moet u het instrument altijd met beide handen aan de handgrepen vasthouden wanneer u het verplaatst.
• Let er tijdens het installeren op dat uw handen niet onder het instrument komen te zitten.
• Plaats de achterkant van het toestel op minstens 20 cm afstand van muren. Onvoldoende afstand tussen het
instrument en de muur kan leiden tot oververhitting van het instrument of tot een te grote spanning op
kabelaansluitingen, wat brand of onjuiste meetresultaten kan veroorzaken. U zult dan moeilijkheden ondervinden
om de hoofdstroomschakelaar over te halen en de connectoren los te halen bij storingen of problemen.
• Plaats de linkerzijde van het instrument (gezien vanaf de voorkant van het instrument) op ten minste 20 cm
afstand van muren. Onvoldoende afstand tussen het instrument en de wanden kan
onderhoudswerkzaamheden verhinderen.
• Gebruik de bevestigingsbeugels op de meeteenheid om het instrument aan de meeteenheden te bevestigen.
Doet u dit niet, dan kan het instrument vallen als gevolg van sterke externe krachten of trillingen, wat schade
aan het instrument en persoonlijk letsel kan veroorzaken.
• Wanneer u bij onderhoud of andere werkzaamheden een meeteenheid loskoppelt van het instrument, maak
dan altijd eerst de bevestigingsbeugels los.
• Plaats het instrument op een locatie waar temperatuur en luchtvochtigheid in het onderstaande bereik
kunnen worden gehouden.
Temperatuur: 10 tot 30°C
Luchtvochtigheid: 20 tot 80%
Plaatsing in meetomgevingen buiten deze bereiken kan onjuiste meetresultaten veroorzaken.
• Plaats het instrument op een vlak, trillingsvrij, stevig platform. Als het instrument op een onstabiele plaats
wordt gebruikt, kan dit storingen veroorzaken die tot letsel kunnen leiden. Plaats het instrument niet op een
plaats waar het kan vallen of omkantelen.
• Plaats het instrument niet in de buurt van plaatsen waar chemicaliën worden opgeslagen, in de buurt van
apparatuur die bijtende gassen afgeeft of elektrische storingen genereert, of in de buurt van plaatsen die de
temperatuur of vochtigheid van het instrument kunnen beïnvloeden, omdat dit tot storingen of beschadiging
van het instrument kan leiden en daardoor persoonlijke letsels, of onjuiste meetresultaten kan veroorzaken.
• Plaats het instrument op een locatie waar het niet blootgesteld kan worden aan direct zonlicht, condens of
wind. Dit kan onjuiste meetresultaten en vervorming van of schade aan het instrument veroorzaken.
• Zorg voor de juiste stroomfrequentie en -spanning (spanning: 100 tot 240 V wisselstroom; frequentie: 50/60 Hz).
Doet u dit niet, dan kan dit brand veroorzaken, het toestel beschadigen of persoonlijk letsel tot gevolg hebben.
• Gebruik ter voorkoming van elektrische schokken en brand het netsnoer dat bij het instrument is geleverd.
• Het instrument moet bij voorkeur worden aangesloten op een onafhankelijk stopcontact. Het
ingangsvermogen van het instrument is maximaal 300 VA.
• Sluit het instrument altijd aan op een stopcontact met aardklem om elektrische schokken te voorkomen. Als
de contactdoos op de plaats van installatie geen aardklem heeft, neem dan contact op met uw distributeur.
• De spanningsvariatie van de hoofdspanning moet binnen ±10% van de nominale spanning liggen.
• Er is standaard transiënte overspanning in de hoofdvoeding.
• Demonteer het instrument niet, tenzij dit voor installatie nodig is. Wijzig het instrument niet. Demonteren en
wijzigen van het instrument kan blootstelling aan pathogene micro-organismen, brand, schade aan het
instrument en daarmee persoonlijk letsel veroorzaken.
• Als u het instrument na gebruik moet demonteren, draagt u beschermende handschoenen ter voorkoming
van blootstelling aan pathogene micro-organismen.
1-6 Installatie
D-00 QR
1-11