Lenzen
Lenzen met diafragmaringen
Lenzen met diafragmaringen
Bij instellingen die anders zijn
dan A kunt u diafragma aanpas-
sen door aan de diafragmaring
van de lens te draaien (belich-
tingsstanden A en M).
Diafragmastandenschakelaar
Diafragmastandenschakelaar
Als de lens over een diafragmastandenschakelaar
beschikt, kan het diafragma handmatig worden aange-
past door de schakelaar naar Z te schuiven en aan de
diafragmaring te draaien.
Diafragmaring
Diafragmastandenschakelaar
Q Wanneer de diafragmaring op A is ingesteld, gebruikt
u de achterste instelschijf om diafragma aan te passen.
14
Lenzen zonder diafragmaringen
Lenzen zonder diafragmaringen
Diafragmaring
De methode die wordt gebruikt voor het aanpas-
sen van het diafragma kan worden geselecteerd
met behulp van de D TOETS-/SCHIJFINSTELLIN-
A 16 11 8 5.6 4 2.8
GEN > DIAFRAGMA-INSTEL. (P 120). Wanneer
er een andere optie dan AUTO is geselecteerd, kan
A 16 11 8 5.6 4
het diafragma worden aangepast met behulp van
de achterste instelschijf.
R Diafragmaregeling is standaard op de achterste
instelschijf, maar kan opnieuw worden toegewezen
aan de voorste instelschijf met behulp van D TOETS-/
SCHIJFINSTELLINGEN > COMMANDOSCHIJF
INSTELLING (P 119).