8.8 Aansluiten van de zonnecollector
Zonnecollector geplaatst op (plat) dak
Plaatsingshoogte
De zonnecollector moet altijd volledig leeg kunnen lopen
in het vat van de terugloopunit. Om dit te garanderen
moet de onderzijde van de zonnecollector altijd boven de
terugloopunit gemonteerd worden en moet een leiding-
afschot van minimaal 20 mm per meter aangehouden
worden. De bovenkant van de collector mag maximaal 4
meter boven de collectorpomp (TLU) zitten, omdat de
collectorpomp een maximale opvoerhoogte van 4 meter
heeft. Het verdient verder de aanbeveling om de
installatieleidingen boiler-TLU zo kort mogelijk te
houden. De maximale collector-leidinglengte is afhanke-
lijk van het aantal aangesloten collectoren. Onder-
staande tabel geeft toegstane leidinglengte weer,
afhankelijk van het aantal aangesloten collectoren.
maximale leidinglengte in meters
Tabel 8.7.1: maximale afstand tussen de Collector en de Terugloopunit
Leidingwerk
De zonneboiler is voorbereid voor standaard ø12 mm -
ø15 mm leidingwerk. Gebruik bij installatie alleen koper
of RVS leiding. De leidingen tussen de zonnecollector en
de terugloopunit dienen onder afschot naar de
terugloopunit toe geïnstalleerd te worden. Voor het
minimum afschot wordt 20 mm per meter leidinglengte
gehanteerd. Er mogen geen "zakken" (zwanenhals
constructies), waar water in kan blijven staan, in de
leidingen voor komen.
De leidingen dienen om de meter gebeugeld te worden.
De gebruikte beugels moeten een temperatuur van
130
C kunnen verdragen. De collectorleidingen moeten
o
geïsoleerd worden. Gebruik hiervoor Vidoflex, of een
gelijkwaardig isolatiemateriaal.
Figuur 8.10 Collectorpomp opvoerhoogte.
16
aantal collectoren
2
3
11m
6 m
1 m
Max. 2 liggende collectoren
Zonnecollector ingebouwd in schuin dak
Bij dakinbouw van de collector wordt een dakintegratie-
plaat (DIP) toegepast voor een waterdichte afwerking.
De dakintegratieplaat is toepasbaar bij zowel gewelfde als
vlakke dakpannen (zoals b.v. een Stonewold pan).
Het plaatsingsvoorschrift van de dakintegratieplaat is
opgenomen bij de dakintegratieplaat.
Bij plaatsing van de zonnecollector moet ook
rekening gehouden worden met de installatie-
maten van figuur 8.1 en 8.2.
Max. 4 staande collectoren
4
Figuur 8.11 Dakinbouw van de collector
Leidingwerk tussen collector en terugloopunit
• Max. afstand tussen de collector en de Terugloopunit
staat vermeld in Tabel 8.7.1.
• Leidingen A en B onder afschot (α) van
zonnecollector naar terugloopunit monteren
(afschot minimaal 20 mm/m).
• Max. hoogteverschil tussen bovenkant zonnecollector
en collectorpomp: 4 meter.
A Warm water naar naverwarmer
B Koud water naar de zonneboiler
C Van TerugLoopUnit naar zonneboiler (warm)
D Van zonneboiler naar TerugLoopUnit (koud)
E Van collectoren naar TerugLoopUnit (warm)
F Van TerugLoopUnit naar collectoren (koud)
G Collector(en)
α leidingafschot (minimaal 20 mm per meter)