7.4.2 Montage van de
buitentemperatuurvoeler
De temperatuurvoeler moet zo aangebracht worden dat alle
weersinvloeden geregistreerd worden en de meetwaarde niet
vervalst wordt.
bevestiging aan de buitenwand van een verwarmde
woonruimte en indien mogelijk aan de noordelijke/
noordwestelijke zijde
niet in "beschutte plek" (bijv. in een muurnis of onder het
balkon) monteren
niet in de buurt van ramen, deuren, ontluchtingsopeningen,
buitenlampen of warmtepompen aanbrengen
in geen enkel seizoen aan direct zonlicht blootstellen
Voelerleiding: Lengte max. 40 m; aderdiameter min. 0,75 mm²;
buitendiameter van de kabels 4-8 mm.
7.4.3 Montage van de aanlegvoeler
De montage van de aanlegvoeler is alleen noodzakelijk, indien
deze onderdeel is van de leveromvang van de warmtepomp,
maar niet ingebouwd zijn.
De aanlegvoeler kan als buisaanlegvoeler gemonteerd of in de
dompelhuls van de compactverdeler geplaatst worden.
Montage als buisinstallatievoeler
Ontdoe de verwarmingsbuis van lak, roest en tondel
Bestrijk het gereinigde oppervlak met warmtegeleidende
pasta (dun aanbrengen)
Maak de voeler met de slangklem vast (trek goed vast, een
losse voeler leidt tot foutieve werking) en zorg voor
thermische isolatie
www.dimplex.de
7.4.4 Verdeelsysteem warm water
De compactverdeler en dubbele differentiedrukloze verdeler
fungeren als interface tussen de warmtepomp, verwarmings-
verdeelsysteem, buffertank en evt. ook de warmwaterboiler. In
plaats van vele individuele componenten wordt hier een compact
systeem gebruikt om de installatie te vereenvoudigen. Meer
informatie vindt u in de betreffende montagehandleiding.
Compactverdeler
De terugloopvoeler kan in de warmtepomp blijven of moet in de
dompelhuls worden geplaatst. De resterende ruimte tussen
voeler en dompelhuls moet volledig met warmtegeleidende
pasta opgevuld zijn.
Dubbele differentiedrukloze verdeler
De terugloopvoeler moet in de dompelhuls van de dubbel
differentiedrukloze verdeler ingebouwd worden, om door de
verwarmingskringpomp van de producent- en verbruikerkring
doorstroomd te worden.
7.5 Elektrische aansluiting
7.5.1 Algemeen
Bij de inbedrijfstelling dienen zowel de nationale alsook de
betreffende VDE-veiligheidsvoorschriften, in het bijzonder
VDE 0100 en de technische aansluitvoorwaarden van het
energiebedrijf en de netbeheerders te worden nageleefd.
Ter waarborging van de vorstbeveiligingsfunctie van de
warmtepomp mag de warmtepompmanager niet uitgeschakeld
worden, en moet er stroming door de warmtepomp plaatsvinden.
De schakelcontacten van de uitgangsrelais zijn ontstoord.
Daarom is er afhankelijk van de interne weerstand van een
meetinstrument, ook wanneer de contacten niet gesloten zijn,
een spanning meetbaar die echter lager is dan de netspanning.
Op de regelaar-klemmen N1-J1 tot N1-J11; N1-J19; N1-J20; N1-
J23; N1-J24 en de klemmenstrook X3; X5.1 is lage spanning
aanwezig. Wanneer er door bedradingsfouten aan deze
klemmen netspanning aangelegd wordt, vernietigt dit de
warmtepompmanager.
452235.66.05 · FD 9205
SI 6TU - SI 18TU
NL-7