SI 6TU - SI 18TU
7.5.2 Elektrische aansluitwerkzaamheden
1)
De 4-aderige kabel voor het vermogensdeel van de
warmtepomp
wordt
van
warmtepomp
via
energiebedrijfsblokkering (indien vereist) in de warmtepomp
geleid.
Aansluiting van de voedingskabel op het schakelpaneel van
de warmtepomp via de klemmen X1: L1/L2/L3/PE.
De spanningsvoorziening voor de warmtepomp moet
worden voorzien van een alpolige afschakeling met ten
minste
3
mm
contactopeningsafstand
veiligheidsschakelaar van het energiebedrijf) en een
alpolige vermogensschakelaar met één uitschakeling voor
alle
buitenkabels
(uitschakelstroom
volgens toestelinformatie).
OPGELET!
Let op het rechtsdraaiende veld: Bij een verkeerde bedrading wordt het
opstarten van de warmtepomp verhinderd. Een desbetreffende
aanwijzing wordt in de warmtepompmanager weergegeven (bedrading
aanpassen).
2)
De 3-aderige voedingsleiding voor de warmtepompmanager
(verwarmingsregelaar N1) wordt in de warmtepomp
geleid.
Aansluiting van de stuurlijn op het schakelpaneel van de
warmtepomp via de klemmen X2: L/N/PE.
Het stroomverbruik van de warmtepomp vindt u bij de
productinformatie of op het typeplaatje.
De kabel (L/N/PE~230V, 50Hz) voor de WPM moet onder
permanente spanning zijn en moet om deze reden voor de
energiebedrijfsblokkering
huishoudingsstroom aangesloten worden, omdat anders
gedurende
de
energiebedrijfsblokkering
beveiligingsfuncties buiten werking zijn.
3)
De energiebedrijfsblokkering (K22) met 3 hoofdcontacten
(1/3/5 // 2/4/6) en een hulpcontact (NO-contact 13/14) moet
op de capaciteit van de warmtepomp passen en ter plaatse
geïnstalleerd worden.
Het NO-contact van de energiebedrijfsblokkering (13/14)
wordt van de klemmenstrook X3/G naar de inplugstekker
X3/A1 doorgelust. LET OP! Lage spanning!
4)
De veiligheidsschakelaar (K20) voor het dompelweerstand
(E10) moet voor monoenergetische installaties (2de WE) bij
de capaciteit van het verwarmingselement passen en ter
plaatse geïnstalleerd worden. De besturing (230VAC) vindt
plaats vanuit de warmtepompmanager via de klemmen X2/
N en X2/K20.
5)
De veiligheidsschakelaar (K21) voor de flensverwarming
(E9) in de warmwaterboiler moet bij de capaciteit van de
radiator passen en ter plaatse geïnstalleerd worden. De
besturing
(230VAC)
warmtepompmanager via de klemmen X2/N en X2/K21.
6)
De veiligheidsschakelaars uit punten 3;4;5 worden in die
stroomdistributie geïntegreerd. De voedingskabels voor de
radiatoren
moeten
gedimensioneerd zijn en beveiligd worden.
7)
Alle geïnstalleerde leidingen moeten als duurzaam en
stevige bedrading uitgevoerd zijn.
8)
De
verwarmings-circulatiepomp
klemmen X2/N en X2/M13 aangesloten.
9)
De warmwateropvoerpomp (M18) wordt op de klemmen X2/
N en X2/M18 aangesloten.
NL-8
de
stroommeter
van
de
beveiliging
van
(bijv.
en
karakteristiek
afgetakt
resp.
op
belangrijke
vindt
plaats
vanuit
volgens
DIN VDE 0100
(M13)
wordt
op
452235.66.05 · FD 9205
10) De bodem resp.bronnenpomp (M11) wordt aan de klemmen
X2/N en X2/M11 en PE aangesloten.
11) Bij de warmtepompen is de terugloopvoeler geïntegreerd en
de
wordt via de stuurlijn naar de warmtepompmanager geleid.
de
Alleen bij gebruik van een dubbel differentiedrukloze verde-
ler moet de terugloopvoeler in de dompelhuls in de verdeler
ingebouwd worden. Dan worden de enkele aders op de
klemmen X3/GND en X3/R2.1 vastgeklemd. De brug A-R2
die bij levering tussen X3/B2 en X3/1 zit, moet vervolgens
naar de klemmen X3/1 en X3/2 verplaatst worden.
12) De buitenvoeler (R1) wordt aan de klemmen X3/GND en
een
N1-X3/R1 vastgeklemd.
13) De
warmwatervoeler
warmwaterboiler en wordt aan de klemmen X3/GND en N1-
X3/R3 vastgeklemd.
8
Inbedrijfstelling
8.1 Algemene aanwijzingen
Voor een inbedrijfstelling volgens de voorschriften dient deze
door een door de fabriek bevoegde service uitgevoerd te
worden. Onder bepaalde voorwaarden is daarmee een
verlenging van de waarborg verbonden (verg. garantie).
8.2 Voorbereiding
Voorafgaand aan de inbedrijfstelling dienen de volgende punten
gecontroleerd te worden:
de
Alle aansluitingen van de warmtepomp dienen gemonteerd
te zijn zoals beschreven in hoofdstuk 7.
Het warmtebronsysteem en de verwarmingskring moeten
gevuld en gecontroleerd zijn.
Het filter moet in de glycolwaterinlaat van de warmtepomp
zijn ingebouwd.
In de glycolwater- en verwarmingskring moeten alle kranen,
die de correcte stroom zouden kunnen belemmeren, zijn
geopend.
De warmtepompmanager moet volgens de bijbehorende
gebruiksaanwijzing
afgestemd.
de
de
(R3)
is
bijgevoegd
op
het
verwarmingssysteem
www.dimplex.de
bij
de
zijn