4
Kadreer de foto.
Lenzen met zoomringen
Lenzen met zoomringen
Gebruik de zoomring om
de foto in het scherm te
kadreren.
5
Zoomring
A
6
Stel scherp.
Positioneer het onderwerp in het
midden van het scherm en druk de
ontspanknop half in om de camera
scherp te stellen.
R Als het onderwerp slecht belicht is, gaat de AF-
hulpverlichting mogelijk branden ( P 77).
Als de camera in staat is om scherp te stellen, klinkt er
tweemaal een pieptoon en lichten scherpstel-
gebied en scherpstelaanduiding groen op. De
scherpstelling en belichting blijven vergrendeld
zolang de ontspanknop half is ingedrukt.
Als de camera niet in staat is om scherp te stellen,
wordt het scherpstelframe rood, wordt s
weergegeven en zal de scherpstelaanduiding
wit knipperen. Als het onderwerp zich dicht bij
de camera bevindt (de werkelijke afstand ver-
schilt per lens; zie de lenshandleiding voor meer
informatie), selecteer macrostand en probeer
opnieuw (P 32).
Maak de foto.
Druk de ontspanknop rustig en vol-
ledig in om de foto te maken.
Foto's maken
25