6.6.2
Kabel in de hulpaansluitkast aanbrengen en installeren
De benodigde gegevens voor het aansluiten van de hulpstroomkring vindt u op het
klemmenschema aan de binnenzijde van het deksel van de huidige (hulp)aansluitkast.
● Voor het aansluiten van de hulpstroomkring is eventueel een aansluitlijst in de
● De noodzakelijke isoleerlengte bij geleiders voor hulpklemmen ligt volgens het klemtype in
Kabelschroefverbindingen aanpassen
Voor het invoeren van de aansluitkabels is er op een rechthoekige uitsnede in de kastbehuizing
een plaat bevestigd. Normaal wordt de plaat met schroefdraadboringen en
kabelschroefverbindingen geleverd.
1. Open de hulpaansluitkast en schroef de kabelinvoerplaat los. Afhankelijk van de
2. Boor bij de niet voorgeboorde uitvoering het benodigde aantal gaten of schroefdraden met
3. Kenteken de kabel indien nodig voor de latere toewijzing.
4. Trek de kabel door de kabelschroefverbindingen en de invoerplaat en sluit de kabel aan.
5. Monteer de kabelinvoerplaat.
6. Zorg ervoor dat de afdichting aan de inschroefsteun van de kabelschroefverbindingen
6.6.3
Temperatuurcontrole van de wikkeling van de stator aansluiten
Voor de bewaking van de statorwikkeling tegen thermische overbelasting zijn
temperatuursensoren in de statorwikkeling aangebracht.
SIMOTICS FD 1LH1
Bedieningshandleiding 01/2019
hoofdaansluitkast ingebouwd.
het bereik van 6 tot 9 mm. Bij een juiste lengte komt de geleider tot aan de aanslag in de
klem en de geleiderisolatie komt gelijktijdig tot aan het contactdeel van de klem.
aansluitkastuitvoering bevindt de kabelinvoerplaat zich onder een plaatstalen afscherming.
de gewenste afmetingen van de kabelschroefverbinding in de kabelinvoerplaat.
conform het type ontstekingsbeveiliging gewaarborgd is.
Elektrische aansluiting
6.6 Hulpstroomkring aansluiten
97