Voorzichtig
Tijdens werkzaamheden kunt u van het platform
vallen en ernstig letsel oplopen.
Beweeg de bedieningshendels uitsluitend als u met
beide voeten op het platform staat en de hand-
grepen vasthoudt.
Bedieningsorganen
Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedienings-
organen (Fig. 10) voordat u de motor start en de machine
gebruikt.
1
3
6
Figuur 10
1.
Bedieningshendels van
de tractie
2. Kantelhendel voor
werktuigen
3. Hendel voor armen van
lader
4. Hendel voor hulphydrauliek
Contactschakelaar
De contactschakelaar waarmee u de motor start en afzet,
heeft drie standen: stop, lopen en start.
Om de motor te starten, draait u het sleuteltje op start. Als
u het sleuteltje loslaat als de motor start, zal dit
automatisch terugkeren naar lopen.
Om de motor af te zetten, draait u het sleuteltje op uit.
5
m–4388
4
2
7
8
9
5. Rijsnelheidshendel
6. Gashendel
7. Chokehendel
8. Contactschakelaar
9. Urenteller/toerenteller
Gashendel
Zet de hendel naar voren om het motortoerental te
verhogen en naar achteren om het toerental te verlagen.
Chokehendel
Voordat u een koude motor start, moet u de chokehendel
helemaal naar voren bewegen. Nadat de motor is gestart,
kunt u met behulp van de choke de motor regelmatig laten
lopen. Zodra dit mogelijk, moet u de chokehendel
helemaal naar achteren bewegen. Als de motor warm is,
hoeft de choke niet of nauwelijks te worden gebruikt.
Bedieningshendels van de tractie
Om vooruit te rijden, zet u de bedieningshendels van de
tractie naar voren. Om achteruit te rijden, zet u de
bedieningshendels van de tractie naar achteren.
Om in een rechte lijn te rijden, moet u beide
bedieningshendels in gelijke mate bewegen.
Om een bocht te maken, zet u de hendel aan de kant
waarnaar u wilt afslaan, in de neutraalstand, terwijl u de
andere hendel ingedrukt houdt.
Hoe verder u de bedieningshendels beweegt (in beide
richtingen), des te sneller zal de machine in de gewenste
richting rijden.
Om langzamer rijden of te stoppen, zet u beide
bedieningshendels van de tractie in de neutraalstand.
Kantelhendel voor werktuigen
Om een werktuig naar voren te kantelen, duwt u de
kantelhendel voor werktuigen langzaam naar voren.
Om een werktuig naar achteren te kantelen, trekt u de
kantelhendel voor werktuigen langzaam naar achteren.
Hendel voor armen van lader
Om de armen van de lader neer te laten, duwt u de hendel
voor de armen van de lader langzaam naar voren.
Om de armen van de lader op te heffen, trekt u de hendel
voor de armen van de lader langzaam naar achteren.
17