7. Als het peil te laag staat, vult u vloeistof bij tot het
correcte peil.
8. Plaats de dop op de vulbuis.
9. Plaats de motorkap; zie Motorkap plaatsen, blz. 25.
10. Verwijder de vergrendelingen van de cilinder, berg deze
op (zie Vergrendelingen van de cilinder gebruiken,
blz. 21), en laat de armen van de lader neer.
Bandenspanning
Zorg ervoor dat de banden de voorgeschreven spanning
hebben. De bandenspanning kan het best bij koude banden
worden gecontroleerd.
Bandenspanning 103–138 kPa (15-20 psi).
Gebruiksaanwijzing
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Algemeen overzicht van de machine
Figuur 9 biedt een voor- en achteraanzicht van de machine. Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met alle onderdelen van de
machine op Figuur 9.
14
3
13
2
1
1. Bevestigingsplaat
2. Kipcilinder
3. Armen van de lader
4. Hefcilinder
10
5
15
6
8
4
7
Figuur 9
5. Brandstoftank
6. Wiel
7. Bestuurdersplatform
8. Motor
Opmerking: Rij met een lage bandenspanning (103 kPa/
15 psi) in zanderige omstandigheden om de banden beter
grip te geven op rul terrein.
1. Ventiel
12
11
16
9
15
9. Luchtfilter
10. Bedieningspaneel
11. Hefpunten
12. Handgreep
16
1
m–1872
Figuur 8
11
3
m–4393/4389
13. Koppelingen voor
hulphydrauliek
14. Motorkap
15. Sleepklep
16. Parkeerremhendel