4. Gebruik de Coëfficiënteditor om coëfficiëntwaarden in te voeren.
• Door op
te drukken wanneer de Coëfficiënteditor wordt
weergegeven, stelt u alle coëfficiënten in op nul.
5. Druk op
.
• Er wordt nu een oplossing weergegeven.
• Wanneer de
(of
) een andere oplossing weergegeven.
• Door op
of
weergegeven, verschijnt de eerder weergegeven oplossing opnieuw.
• Door op
te drukken wanneer de eindoplossing wordt
weergegeven, keert u terug naar de Coëfficiënteditor. Om terug
te keren naar de Coëfficiënteditor wanneer een oplossing wordt
weergegeven, drukt u op
• Door op
te drukken wanneer de Coëfficiënteditor wordt
weergegeven, keert u terug naar het menu voor het aantal
onbekenden.
Opmerking
• Wanneer de Coëfficiënteditor wordt weergegeven, kunt u de momenteel aangeduide
waarde toewijzen aan een variabele. Ook kunt u, wanneer de oplossing wordt
weergegeven, de momenteel weergegeven oplossing toewijzen aan een variabele.
Zie
"Variabelen (A, B, C, D, E, F, x, y, z)" (pagina 37)
variabelen.
1
((-))1
1
1
((-))1
((-))1
1
-indicator wordt weergegeven, wordt met elke druk op
te drukken wanneer de
.
93
1
2
0
1
4
(of
)
(of
)
-indicator wordt
voor meer informatie over