4 Montage en aansluiting
– De draaistroomuitvoering dient via een vermogens-
NL
schakelaar voor installatiebeveiliging op een TN-net
met geaard sterpunt te worden aangesloten (instel-
stroom overeenkomstig typeplaatje). Draaistroomag-
gregaten met afwijkende spanningen dienen met een
vermogensschakelaar voor trafobeveiliging (categorie
AC-3) overeenkomstig het typeplaatje te worden be-
veiligd.
– Aggregaten met draaistroomuitvoering in 400/460 V
bewaken bovendien het draaiveld resp. het ontbreken
van een fase. Bij een verkeerd draaiveld of ontbreken-
de fase functioneert het aggregaat niet.
4.5.4
Deurschakelaar
– Elke deurschakelaar mag slechts aan één koelaggre-
gaat worden toegewezen.
– Op één koelaggregaat kunnen, parallelgeschakeld,
meerdere deurschakelaars worden aangesloten.
– De minimale doorsnede van de aansluitkabel bedraagt
2
0,3 mm
bij een kabellengte van 2 m.
Het wordt aangeraden om een afgeschermde kabel te
gebruiken.
– De kabelweerstand naar de deurschakelaar mag max.
50 Ω bedragen.
– De deurschakelaar mag alleen potentiaalvrij worden
aangesloten, zonder externe spanningen.
– Het contact van de deurschakelaar dient bij geopende
deur te zijn gesloten.
De lage veiligheidsspanning voor de deurschakelaar
wordt verzorgd door de interne voeding: stroom ca.
30 mA DC.
Sluit de deurschakelaar aan op de klemmen 1 en
2 van de aansluitconnector.
4.5.5
Aanwijzingen m.b.t. de flikkernorm
De flikkergrenswaarden van de norm EN 61 000-3-3
resp. -3-11 worden aangehouden wanneer de netimpe-
dantie kleiner is dan ca. 1,5 Ω.
De gebruiker van het aggregaat dient evt. de aansluitim-
pedantie te meten of contact op te nemen met het be-
treffende energiebedrijf. Wanneer er geen mogelijkhe-
den zijn om invloed op de netimpedantie uit te oefenen
en er storingen bij gevoelige ingebouwde componenten
(bijv. BUS) optreden, dan dient er bijvoorbeeld een nets-
moorspoel of een inschakelstroombegrenzer voor het
koelaggregaat te worden geschakeld, die de inschakel-
stroom van het koelaggregaat begrenst.
4.5.6
Potentiaalvereffening
Dient het apparaat wegens EMC-redenen te worden
aangesloten op de bij de klant aanwezige potentiaalver-
effening, dan kan op het aansluitpunt van de potentiaal-
vereffening (bevestigingspunten) bij dakmontage-koe-
laggregaten een kabel met een grotere nominale door-
snede worden aangesloten.
De aardlitze in de netaansluitkabel geldt volgens de
norm niet als potentiaalvereffeningsader.
10
Afb. 11:
Aansluitpunt potentiaalvereffening
4.6
Elektrische installatie uitvoeren
4.6.1
Busaansluiting
(alleen bij de koppeling van meerdere ag-
gregaten onderling met e-Comfort-
controller)
Via de seriële interface X2 kunnen bij toepassing van
meerdere koelaggregaten m.b.v. de buskabel (bestelnr.
3124.100) maximaal 10 koelaggregaten met elkaar wor-
den verbonden.
Opmerking:
Bij de elektrische signalen van de interface X2
gaat het om lage spanningen (niet om lage
veiligheidsspanningen volgens EN 60 335-1).
Let bij de koppeling op het volgende:
– Aan te sluiten koelaggregaten spanningsvrij schakelen
– Voor toereikende elektrische isolatie zorgen
– Kabels niet parallel aan de voedingskabels leggen
– Op korte kabellengten letten
Opmerking:
Bij het laatste slave-koelaggregaat in de kop-
peling mag de overgebleven bus van de Y-
kabel 3124.100 in geen geval in de interface
X3 van het koelaggregaat worden gestoken!
4.6.2
Aansluiting X3 voor seriële interface
Op X3 kan de interfacekaart (bestelnr. 3124.200) wor-
den aangesloten. Deze interface dient voor de commu-
nicatie van systeemmeldingen in een PLC, voor externe
parametrering en bewaking of voor integratie in de ge-
bouwencentrale.
Rittal Koelaggregaat