Thermocontacten,
temperatuurgevoelige
weerstanden of
weerstanden schakelen uit.
De ventilator behaalt de
nominale snelheid niet.
De motor draait niet.
14
Het product werkt binnen een
resonantiefrequentiebereik.
De ventilatorwaaier draait niet in
de juiste richting.
Er is een fase uitgevallen.
De motor is oververhit.
De condensator is niet of niet juist
aangesloten. (Dit is niet van
toepassing op EC-motoren of
driefase AC-motoren)
Defecte motorwikkeling
De snelheidsregeling is niet juist
ingesteld.
De ventilatorwaaier kan niet vrij
draaien door een mechanische
blokkering.
Er is een fase uitgevallen.
Een onderdeel van de netvoeding
werkt niet.
De elektrische aansluiting is
onjuist uitgevoerd.
De motorbeveiliging schakelt in
omdat de motor oververhit is.
Er is een fase uitgevallen.
Controleer het
kanaalsysteem.
Verhoog of verlaag de
ventilatorsnelheid tot het
product soepel loopt.
Zorg ervoor dat de elektrische
aansluiting juist is uitgevoerd.
Als de motor driefase is,
controleer dat er geen fase
ontbreekt. (Dit is niet van
toepassing op EC-motoren.)
Controleer de waaier van de
motorkoeling. Meet indien
mogelijk de weerstand om de
motor motorwikkeling te
controleren.
Sluit de condensator juist
correct aan. Zie het
bijgeleverde
bedradingsschema van de
motor.
Meet indien mogelijk de
weerstand om de motor
motorwikkeling te
controleren.
Stel de snelheidsregeling
opnieuw in.
Verwijder de blokkering.
Als de motor driefase is,
controleer dat er geen fase
ontbreekt.
Controleer de netvoeding.
Vervang defecte onderdelen
en sluit de netvoeding
opnieuw aan.
Zorg ervoor dat de elektrische
aansluiting overeenstemt met
het bedradingsschema.
Laat de motor afkoelen. Reset
de motorbeveiliging. Zoek
naar de oorzaak van de
oververhitte motor.
Als de motor driefase is,
controleer dat er geen fase
ontbreekt.