Voor het verankeren van de wandbevestigingsconsole
moeten eerst de vier gaten aan de uiteinden van de console
geboord worden zoals aangeven op de boormal (zie fig. 2).
Als de muur niet al te stevig mocht zijn is het raadzaam om
een groter aantal pluggen te gebruiken. Zoals u kunt zien
biedt de console inderdaad meerdere mogelijkheden zowel
voor wat betreft het aantal bevestigingen als de positie
ervan. Het meeste gewicht van het apparaat bevindt zich
aan de linkerkant en daarom moet het apparaat vooral aan
die kant steviger vastgezet worden. De geleverde pluggen
vragen om een boorgat van 10 mm doorsnede. De
kenmerken en de stevigheid van de muur moet in ieder
geval zorgvuldig bestudeerd worden om eventuele
specifieke pluggen voor bepaalde situaties te gebruiken.
Waarschuwing: De fabrikant kan niet aansprakelijk
gesteld worden als de structurele stevigheid van de
door de installateur aangebrachte verankering
ontoereikend is. Wij wijzen u er daarom op bij deze
handeling uiterst goed op te letten, omdat een slechte
uitvoering ervan ernstig letsel aan personen of schade
aan voorwerpen kan veroorzaken.
Bij de met warmtepomp uitgeruste apparaten waarvoor niet
voor een condensafvoer in de muur is gezorgd (zie
paragraaf 3.4) moet op de op de mal aangegeven plaats
(zie fig. 2) een gat van 16 mm door de muur geboord worden
om de afvoer van de condens mogelijk te maken.
3.4
Klaarmaken van de condensafvoer voor de
apparaten met warmtepomp
Tijdens het verwarmen produceren de apparaten condens
die via een speciaal kanaal afgevoerd moet worden. Zonder
dit kanaal zal het apparaat niet kunnen werken. De afvoer
vindt plaats door middel van zwaartekracht. Het is daarom
van fundamenteel belang dat het afvoerkanaal op ieder punt
een afschot heeft van minimaal 3%. De benodigde pijp mag
zowel stijf als buigbaar zijn met een minimale
binnendiameter van 16 mm.
Als het kanaal op een rioleringssysteem aangesloten is
moet er vóór de uitgang van de pijp in de hoofdafvoer een
sifon aangebracht worden.
Deze sifon dient zich tenminste 300 mm onder de ingang
naar het apparaat te bevinden (fig. 3).
Bij een monding van het afvoerkanaal in een recipiënt (een
tank of iets anders) moet vermeden worden dat dit recipiënt
hermetisch afgesloten is en vooral dat de afvoerpijp onder
water blijft staan (zie fig. 4).
FIG. 2
FIG. 3
FIG. 4
163