4.3 Wateraansluiting
4.4 Uitschuifbare spuitlans
4.5 Schakel het apparaat in
en uit (na aansluiting op
een kraan)
8
Een gewone tuinslang van 12,5
mm en een lengte van mini-
maal 10 m en maximaal 25 m
is geschikt.
OPMERKING:
de aansluiting
op het openbare
waternet di-
ent volgens de
geldende reglementen te ge-
schieden.
De sproeilans staat tijdens het
gebruik onder druk. Houd deze
daarom stevig vast met beide
handen. BELANGRIJK: Houd
de sproeikop op de grond
gericht.
1. Controleer of het apparaat
verticaal staat.
OPMERKING: Plaats het
apparaat niet in hoog gras.
2. Ontgrendel de trekker.
3. Druk op de trekker van het
sproeigeweer en laat het
water lopen totdat alle lucht
BELANGRIJK! Gebruik alleen
water zonder verontreini-
gingen. Als er zand in het toe-
gevoerde water kan zitten (als
dit bijvoorbeeld uit een eigen
bron afkomstig is), moet u een
extra fi lter aanbrengen.
1. Spoel de tuinslang door met
water voordat u deze op het
apparaat aansluit. Dit is om
te voorkomen dat eventueel
zand en vuil uit de tuinslang
in het apparaat binnendringt.
Opmerking:
Controleer of het
fi lter in de water-
toevoerleiding is aangebracht
en het niet verstopt is.
2. Sluit de tuinslang met de
snelkoppeling aan op de
waterkraan (toevoerwater,
max. druk: 10 bar, max. tem-
peratuur: 50°C).
3. Draai de kraan open.
Het apparaat is uitgerust met
een uitschuifbare spuitlans. Om
de lans te verkorten of te ver-
lengen, drukt u de knop in en
schuift u de lans uit of in. Als u
een klik hoort, zit de lans in de
juiste positie.
uit de slang ontsnapt is.
4.
Zet de start/stop schakelaar
(1) in positie "I".
5. Druk op de trekker van het
sproeigeweer.
Pas de afstand en daarmee de
druk van de sproeikop altijd aan
het te reinigen oppervlak aan.
Dek het apparaat tijdens het
gebruik niet af.
Opmerking: Als
u het apparaat
langer dan 5