7.4 Individuele rookgasafvoer
Keuze voor individuele rookgasafvoer wordt bepaald door:
-
Gunstige plaatsing ketels ten opzichte van uitmondingsgebied (muur of dak)
-
Beperkte ruimte boven de ketels
-
Gering aantal ketels
Wij adviseren een eenvoudig rookgasafvoer- en luchttoevoersysteem samen te stellen uit
de Duopass rookgasafvoercomponenten. Voor nadere informatie omtrent het leverings-
programma van het afvoer- en toevoersysteem verwijzen wij u naar de Productcatalogus.
ATAG levert de volgende dak- en geveldoorvoeren:
RV15RPS0
RV15WPS0
De afvoersystemen die in dit document zijn beschreven zijn uitsluitend geschikt in com-
binatie met ATAG cv-ketels met Gaskeurlabel HR, Gastec toestelkeuringscertificaat nr:
0063BQ3021, 0063BT3195 en 0063CM3648.
Stel het afvoersysteem samen met uitsluitend de onderdelen uit het Duopass programma.
Combinaties met andere merken of systemen zijn, zonder schriftelijke goedkeuring van
ATAG Verwarming, niet toegestaan.
Indien voor ander rookgasafvoer- en luchttoevoermateriaal gekozen wordt, moet het
materiaal voorzien zijn van het Gastec QA en/of KOMO
De ketel produceert, wanneer het in bedrijf is, een witte condenspluim. Deze
condenspluim is onschadelijk maar kan, met name bij uitmondingen in de gevel,
als hinderlijk ervaren worden. Daarom verdient een bovendakse uitmonding de
voorkeur.
Plaats dakdoorvoeren bij een gesloten opstelling op gelijke hoogte, zodat de
rookgasafvoer van de ene ketel niet door de andere ketel kan worden aangezo-
gen (recirculatie). Recirculatie van rookgassen kan ook ontstaan bij uitmonding
in nissen en in de nabijheid van opgetrokken muren. Recirculatie dient ten allen
tijde voorkomen te worden.
Afschot
Het afvoersysteem dient bij horizontale delen altijd onder afschot (50 mm/m) naar de
ketel aangebracht te worden, zodat zich geen condenswater in het afvoersysteem kan
verzamelen. Door het teruglopen van het condenswater naar de ketel is de kans op ijs-
pegelvorming aan de dakdoorvoer minimaal. Bij horizontale uitmondingen dient het toe-
voersysteem onder afschot naar buiten geplaatst te worden om inregenen te voorkomen.
Het plaatsen van een extra condensopvanginrichting in het afvoersysteem is overbodig.
Aansluiten en beugelen
Een rookgasafvoer- en luchttoevoersysteem moet altijd voorzien zijn van voldoende
afsteuning tegen de wand of dak door middel van beugels.
-
Fixeer altijd iedere bocht om of nabij de mof met een montagebeugel.
Enige uitzondering: de eerste mof vanaf de ketel indien beide pijpen korter zijn dan
25cm. Plaats de eerste beugel op maximaal 50cm vanaf de ketel.
-
Bij buislengten van meer dan 1 meter: plaats een niet-fixerende beugel tussen de
fixerende beugels.
-
Maximale beugelafstand horizontale en 45° hellende leidingen: 1 meter
Maximale beugelafstand verticale leidingen: 2 meter
Bij schachtenaansluiting:
-
Controleer of de leidingen behorende bij de schacht niet geblokkeerd en niet bescha-
digd zijn.
-
Controleer of de leiding onder het juiste afschot is geïnstalleerd.
-
Markeer wat de rookgasafvoer en de luchttoevoer is.
-
Controleer of de stompen minimaal 50 mm uit de schacht steken.Beugel het laatste
element van de verbindingsleiding voor de doorvoer/schacht. Als dit laatste element
een bocht is, kan ook het voorliggende element gebeugeld worden.
Dakdoorvoer Ø100 - 150 PP
Muurdoorvoer Ø100 - 150 PP
label.
®
23