8.6 Installatie van het watersysteem
8.6.1 Basisvereisten voor de aansluiting van
koelwaterleidingen
ATTENTIE
● Na het plaatsen van de unit kunnen koelwaterleidingen
worden gelegd.
● Bij het aansluiten van waterleidingen moeten de gel-
dende installatievoorschriften in acht worden genomen.
● De leidingen moeten vrij zijn van onzuiverheden en
alle koelwaterleidingen moeten voldoen aan de lokale
regels en voorschriften inzake loodgieterswerk.
a. Alle koelwaterleidingen moeten grondig gespoeld worden,
zodat ze vrij zijn van onzuiverheden, voordat de unit in ge-
bruik wordt genomen. Onzuiverheden mogen niet naar of
in de warmtewisselaar worden gespoeld.
b. Het water moet de warmtewisselaar binnendringen via de
inlaat, anders zullen de prestaties van de unit afnemen.
c. De in het waterleidingsysteem geïnstalleerde pomp moet
zijn uitgerust met een starter. De pomp perst het water di-
rect in de warmtewisselaar van het watersysteem.
d. De leidingen en hun aansluitpunten moeten onafhankelijk
van elkaar worden ondersteund, maar mogen niet op de
unit steunen.
e. De leidingen en hun aansluitpunten van de warmtewisse-
laar moeten gemakkelijk te demonteren zijn voor gebruik
en reiniging, evenals de inspectie van de buizen van de
verdamper.
f. De verdamper moet ter plaatse voorzien zijn van een filter
met meer dan 40 mazen per inch. Het filter moet zoveel
mogelijk in de buurt van de inlaatpoort worden geïnstal-
leerd en onder warmtebehoud staan.
g. De omloopleidingen en omloopkleppen zoals weergege-
ven in Afb. 7-1 moeten worden gemonteerd voor de warm-
tewisselaar, om het reinigen van het buitensysteem van de
waterdoorlaat te vergemakkelijken voordat de unit wordt
afgesteld. Tijdens het onderhoud kan de waterdoorlaat
van de warmtewisselaar worden afgesloten zonder andere
warmtewisselaars te hinderen.
h. De flexibele poorten tussen de interface van de warmte-
wisselaar en de pijpleiding ter plekke moeten worden ge-
bruikt om de overdracht van trillingen naar het gebouw te
beperken.
i. Om het onderhoud te vergemakkelijken, moeten de inlaat-
en uitlaatpijpen worden voorzien van een thermometer of
manometer. De unit is niet uitgerust met druk- en tempera-
tuurregelaars, dus deze moeten door de gebruiker worden
aangeschaft.
j. Alle lage posities van het watersysteem moeten wor-
den voorzien van drainagepoorten, om het water in de
verdamper en het systeem volledig af te voeren; en alle
hoge posities moeten worden voorzien van afvoerventie-
len, om het afvoeren van lucht uit de pijpleiding te verge-
makkelijken. De afvoerkleppen en afvoerpoorten mogen
niet onder warmtebehoud staan, ter vereenvoudiging van
het onderhoud.
k. Alle mogelijke waterleidingen in het te koelen systeem
dienen onder warmtebehoud te staan, inclusief inlaatlei-
dingen en flenzen van de warmtewisselaar.
l. De koelwaterleidingen in de open lucht moeten worden
omwikkeld met een extra verwarmingsband voor warmte-
behoud, en het materiaal van de extra verwarmingsband
moet van PE, EDPM, enz. zijn, met een dikte van 20 mm,
om te voorkomen dat de leidingen bij lage temperaturen
bevriezen en dus barsten. De voeding van de verwar-
mingsband moet worden uitgerust met een onafhankelij-
ke zekering.
m. Wanneer de omgevingstemperatuur lager is dan 2°C
en de unit lange tijd niet wordt gebruikt, moet het wa-
ter dat zich in de unit bevindt worden afgetapt. Als
het apparaat in de winter niet wordt geleegd, mag de
stroomtoevoer niet worden onderbroken en moeten de
ventilatorspoelen in het watersysteem worden voorzien
van driewegkleppen om een soepele circulatie van het
watersysteem te garanderen wanneer de antivriespomp
in de winter wordt opgestart.
n. De gewone afvoerleidingen van gecombineerde units
moeten worden voorzien van een mengwatertempera-
tuursensor.
WAARSCHUWING
Voor het waterleidingnet inclusief filters en warmtewisselaars kan
dreg of vuil de warmtewisselaars en waterleidingen ernstig be-
schadigen.
De installateurs of gebruikers moeten de kwaliteit van het gekoel-
de water garanderen. Ontdooizoutmengsels en lucht moeten uit
het watersysteem worden geweerd, omdat ze stalen onderdelen
in de warmtewisselaar kunnen oxideren en aantasten.
31