Luchtleiding
WAARSCHUWING
Uw systeem moet voorzien zijn van een drukontlastende
luchtkraan (B), om lucht te laten ontsnappen
die is blijven zitten tussen de kraan en de pomp.
Opgesloten lucht kan de pomp onverwachts aan
het lopen brengen, wat kan resulteren in ernstige
verwondingen, zoals door vloeistof die in de ogen of op
de huid spat, verwondingen door bewegende delen, of
verontreiniging door gevaarlijke vloeistoffen. Zie Afb. 2.
1. Installeer de luchtleidingstoebehoren zoals afgebeeld
op Afb. 2. Bevestig deze toebehoren aan de muur
of aan een muurconsole. Controleer of de luchtleiding
die de toebehoren voedt elektrisch geleidend is.
a
Installeer een luchtreduceerventiel (C) met
manometer om de vloeistofuitlaatdruk te regelen.
De vloeistofuitlaatdruk aan de uitlaat is hetzelfde
als de ingestelde luchtdruk aan het reduceerventiel.
VOORBEELDOPSTELLING
VAN EEN POMP OP DE
GROND
Afb. 2
Legenda voor
A
Elektrisch geleidende
luchttoevoerslang
B
Zelfontlastende hoofdluchtklep
(vereist voor de pomp)
C
Luchtregelaar
D
Snelkoppeling voor de luchtleiding
E
Hoofdkraan voor lucht (voor toebehoren)
F
Luchtleidingsfilter
G
Aanzuigslang materiaal
H
Materiaaltoevoer
J
Aftapkraan materiaal (vereist)
K
Vloeistofafsluiter D
I
Materiaalslang
N
Luchtinlaatpoort 1/2 npt(f)
R
2" flens materiaalinlaat
S
2" flens materiaaluitlaat
Y
Aardingsdraad
(vereist; zie bladzijde 6 voor
installatie-instructies)
Afb. 2
8
3A3598
Installatie
2. Monteer een elektrisch geleidende, buigbare
3. Monteer een snelkoppeling (D) voor luchtslangen
A
D
Y
b
Plaats het ene zelfontlastende hoofdluchtventiel
(B) dicht bij de pomp en gebruik hem om
opgesloten lucht te laten ontsnappen. Zie de
WAARSCHUWING links. Voorzie eveneens
een zelfontlastend luchtventiel (E) stroomopwaarts
van alle luchtleidingtoebehoren en gebruik
die om de accessoires af te sluiten tijdens
werkzaamheden voor schoonmaak en reparatie.
c
Het luchtleidingsfilter (F) verwijdert schadelijk
vuil en vocht uit de aangevoerde perslucht.
luchtslang (A) tussen de toebehoren en de 1/2 npt(i)
luchtinlaat (N) van de pomp. Zie Afb. 2. Gebruik
een luchtslang met tenminste een binnendiameter
van 13 mm (1/2").
op het eind van de luchtslang (A); zorg dat
de doorvoeropening van de koppeling groot genoeg
is om de luchtdoorvoer niet te blokkeren, wat een
negatieve invloed heeft op de pompprestaties. Schroef
de bijpassende nippel goed in de luchtinlaat van de
pomp. Plaats de koppeling (D) nog niet op nippel, totdat
u klaar bent om de pomp te gaan gebruiken.
B
C
F
S
N
R
E
K
L
J
H
G
04614B